Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 2gericht. Volgens [appellante] blijkt niet dat [naam 1] ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] bezig was met illegale verhuuractiviteiten en bekend was met de schaal waarop dat gebeurde. Als [naam 1] het wel wist, kan die kennis niet aan [appellante] worden toegerekend, omdat [geïntimeerde] en [naam 1] haar bewust hebben misleid en tegen haar samenspannen, aldus [appellante] .
grief 3komt [appellante] op tegen deze overweging. Zij voert aan dat onduidelijk is waarom de afspraak die [naam 3] had gemaakt, ook voor [geïntimeerde] zou gelden en dat bovendien uit het door haar overgelegde overzicht blijkt dat ook de huur in het hoogseizoen slechts zelden op tijd is betaald. Een dergelijke structurele wanbetaling dient tot beëindiging van de huurovereenkomst te leiden, aldus [appellante] .
grief 4.
grief 5, die tegen deze overwegingen is gericht, voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] al lang genoeg van het gehuurde heeft geprofiteerd. Hij heeft in 2020 een villa gekocht in [plaats 2] voor € 920.000,=, waarvan slechts € 644.000,= is geleend. [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanaf 2005 ooit serieuze investeringen in het hotel heeft hoeven doen. Hij heeft destijds na de ontruiming het bedrijf van [naam 3] kant en klaar ter beschikking gekregen, zoals ook blijkt uit de verklaring van [naam 1] (hiervoor onder 2.14). De twee boetes van € 20.500,= die de gemeente aan hem heeft opgelegd, heeft hij zonder problemen kunnen voldoen, waaruit eveneens blijkt dat het hem financieel goed gaat, aldus [appellante] .
grief 6bestrijdt [appellante] deze overwegingen. Zij wijst erop dat [geïntimeerde] in zijn reacties op de aanmaning van 6 maart 2019 tot betaling van vijf maanden pacht à € 1.250,= niet heeft gereageerd met een betwisting van de verschuldigdheid van de pacht, maar met een verzoek om geduld tot het hoogseizoen. De verklaring van [naam 1] dat hij de pacht heeft kwijtgescholden nadat de controle door de gemeente had plaatsgevonden acht [appellante] ongeloofwaardig in het licht van het feit dat [naam 1] als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] juist een boete van € 20.500,= had opgelegd gekregen.
grief 7betoogt [appellante] dat de gegeven termijn onredelijk is vanwege de bedenkelijke staat van dienst van [geïntimeerde] als huurder, vanwege het feit dat het gat in het cv van haar zoon [naam 2] steeds groter wordt doordat hij niet kan beginnen met de exploitatie van het hotel en vanwege de lange duur van gerechtelijke procedures tot huurbeëindiging.
Grief 1behelst de klacht dat de kantonrechter ten onrechte de juistheid van dit verweer niet heeft onderzocht. [appellante] voert aan dat zij ook bij een afwijzing van al haar vorderingen belang heeft bij een oordeel over deze kwestie, omdat een nieuwe huurovereenkomst gedurende de eerste periode van tien jaar slechts beperkte opzegmogelijkheden kent.