ECLI:NL:GHAMS:2023:1221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.317.792/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie en beoordeling van spoedeisend belang in hoger beroep

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek tot verwijdering van een BKR-registratie werd afgewezen. De zaak betreft een koopcontract voor een appartementsrecht dat [appellante] op 19 juli 2022 heeft getekend, waarbij een ontbindende voorwaarde is opgenomen. Deze ontbindende voorwaarde houdt in dat [appellante] uiterlijk op 20 september 2022 een toezegging van een erkende geldverstrekkende instelling moet hebben verkregen voor een hypothecaire lening. De registratie van een krediet bij het BKR, die een achterstandscodering bevat, staat de financiering van de nieuwe woning in de weg.

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het spoedeisend belang van [appellante] niet opweegt tegen het belang van de kredietregistratie. In hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat zij door de registratie niet in staat was de woning te kopen en het koopcontract heeft moeten ontbinden. Het hof heeft echter geoordeeld dat het spoedeisend belang niet langer aanwezig is, omdat de omstandigheden zijn veranderd en [appellante] niet voldoende heeft onderbouwd wat haar huidige spoedeisend belang is. Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar verzoek en haar heeft verwezen in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.317.792/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam :C/13/722086 / KG ZA 22-759
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2023
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M. de Boorder te ‘s-Gravenhage,
tegen
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ING genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 13 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 16 september 2022 van de voorzieningenrechter van Rechtbank Amsterdam (hierna: het bestreden vonnis). De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de dienende dag heeft [appellante] overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd en producties in het geding gebracht.
ING heeft een memorie van antwoord met producties genomen.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog ING zal bevelen onverwijld, uiterlijk binnen drie dagen, na de in deze te wijzen arrest, de registratie van het krediet in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) op naam van [appellante] met contractnummer [...], dan wel afzonderlijk alle (bijzonderheids)codering(en), te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom ad € 5.000,00 voor iedere dag dat ING niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 100.000,00, met veroordeling van ING in de kosten van beide instanties, waaronder proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
ING heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en nakosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 maart 2023 doen bepleiten, [appellante] door mr. De Boorder, voornoemd, en ING Bank door mr. Posthuma, voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellante] heeft ter zitting aanvullende producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2 de feiten opgesomd die bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] heeft op 19 juli 2022 een koopcontract appartementsrecht getekend. Het gaat om de woning van de buurman met een woonoppervlakte van 53 m2 in plaats van de 35 m2 waarin zij nu woont.
2.2.
Artikel 7 van het koopcontract bevat een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat de koop geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat koper niet uiterlijk op 20 september 2022 een toezegging waaraan geen voorwaarden zijn verbonden waaraan nog niet is voldaan heeft verkregen van een erkende geldverstrekkende instelling voor één of meer geldleningen onder hypothecair verband voor het gekochte, eventueel onder medeverband van de rechten uit een te sluiten levensverzekering tot een verzekerd kapitaal tot een hoofdsom van € 285.000,-.
2.3.
Het koopcontract voorziet tevens in artikel 8 dat uiterlijk op 20 september 2022 de koper een waarborgsom voldoet of bankgarantie doet stellen.
2.4.
Aan financiering van de nieuwe woning staat een door ING bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) gemelde registratie in het CKI in de weg. Het gaat om een achterstandscodering (A), geplaatst op 28 mei 2018, met bijzonderheidscodering 2, geplaatst op 21 februari 2019. De einddatum is 22 september 2020, wat inhoudt dat de registratie tot september 2025 zichtbaar zal blijven.
2.5.
ING weigert de registratie van het krediet in het CKI op naam van [appellante] te verwijderen.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [appellante] in kort geding gevorderd dat ING, op straffe van verbeurte van een dwangsom, wordt bevolen de registraties op haar naam te doen verwijderen, met veroordeling van ING in de proceskosten. ING heeft verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van [appellante] aangenomen op basis van voornoemd koopcontract. In het kader daarvan moest [appellante] op korte termijn over financiering kunnen beschikken. Er was, in het licht van de vervaldatum van de ontbindende voorwaarde van 20 september 2022 en de verplichting tot waarborg op diezelfde datum, geen tijd om te wachten op de beslissing op een bij de rechtbank in te dienen verzoekschrift als bedoeld in artikel 35 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het tweeledige doel van kredietregistratie hier zwaarder weegt dan het belang van [appellante], reden waarom de gevraagde voorziening is geweigerd.
3.2.
Ook in hoger beroep dient in een (spoed) kort geding het spoedeisend belang te worden aangetoond. Daarbij wordt voorop gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
3.3.
Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij, door het niet kunnen verkrijgen van financiering in het licht van de registratie van het krediet in het CKI, niet heeft kunnen overgaan tot aankoop van de woning, en het koopcontract heeft moeten ontbinden. Het spoedeisend belang in onderhavige procedure is dus niet langer gelegen in het bestaan van een koopcontract en daaraan klevende termijnen voor ontbindende voorwaarden en verplichtingen tot het stellen van een waarborgsom of bankgarantie.
3.4.
[appellante] heeft onvoldoende onderbouwd wat thans nog haar spoedeisend belang is bij de gevorderde voorziening. Desgevraagd heeft [appellante] ter zitting toegelicht dat het spoedeisende belang in hoger beroep gelegen is in het feit dat de woning waarop de koopovereenkomst zag, nog altijd te koop staat, en dat een andere koper zich zou kunnen aandienen. Het hof maakt daaruit op dat [appellante] de woning nog steeds wenst te kopen en dat zij met de gevorderde voorziening wil voorkomen dat een ander haar voor is. Dat is echter niet een belang dat bescherming verdient door toewijzing van de gevraagde voorziening. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke algemene omstandigheid, namelijk dat zolang er geen financiering verkregen kan worden er onzekerheid bestaat over of, en welke, woning aangekocht zou kunnen worden op de huizenmarkt, onvoldoende ter onderbouwing van het spoedeisende belang vereist om ontvankelijk te zijn in een (spoed) kort geding. Dit betekent dat [appellante] niet-ontvankelijk is in dit (spoed) geding.
3.5.
[appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het (spoed) kort geding worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 783,00 aan verschotten en op € 2.366,00 aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, I.A. Haanappel-van der Burg en S.M.M. Garben en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.