ECLI:NL:GHAMS:2023:1189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
23-002536-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met letsel als gevolg, verwerping noodweerverweer en oplegging taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij een geweldsincident op 7 juni 2019 in een restaurant in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte openlijke geweldpleging tegen een medewerker van het restaurant, waarbij de verdachte de aangever duwde, schopte en sloeg, wat resulteerde in letsel voor de aangever. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de aangever niet betrouwbaar was en dat er geen sprake was van medeplegen of openlijk geweld. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de aangever betrouwbaar was en dat er wel degelijk sprake was van openlijk geweld, aangezien het geweld niet heimelijk plaatsvond en de openbare orde werd aangetast. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de aanval had uitgelokt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. In hoger beroep werd de straf omgezet naar een taakstraf van 120 uren, zonder voorwaardelijk deel, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €750,00 voor immateriële schade. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002536-22
datum uitspraak: 26 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-249288-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1983,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 juni 2019 te Amsterdam openlijk, te weten in het [restaurant01] , gevestigd aan het Marie Heinekenplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij01] , door:
- voornoemde [benadeelde partij01] te duwen in zijn rug en/of
- te stompen en/of te schoppen tegen zijn (scheen)been en/of
- voornoemde [benadeelde partij01] over een tafel te trekken en/of
- te slaan op zijn bovenlichaam en/of
- te stompen in zijn rug en/of
- te slaan op zijn gezicht;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [benadeelde partij01] , heeft mishandeld door
- voornoemde [benadeelde partij01] te duwen in zijn rug en/of
- te stompen en/of te schoppen tegen zijn (scheen)been en/of
- voornoemde [benadeelde partij01] over een tafel te trekken en/of
- te slaan op zijn bovenlichaam en/of
- te stompen in zijn rug en/of
- te slaan op zijn gezicht,
waardoor deze [benadeelde partij01] pijn en/of letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijs

De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van de aangever dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze verklaring niet betrouwbaar is. Voorts heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van medeplegen en dat het geweld niet openlijk heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was op 7 juni 2019 aanwezig in [restaurant01] in Amsterdam, gelegen aan het Marie Heinekenplein. De aangever was daar op dat moment werkzaam. De aangever heeft verklaard dat er met de verdachte een discussie ontstond over de rekening. De verdachte liep op enig moment achter de aangever langs en de aangever voelde een duw in zijn rug. Toen de aangever vroeg waar de verdachte mee bezig was, schopte de verdachte hem tegen zijn scheenbeen. De aangever werd vastgepakt door een mededader en werd naar achteren op een tafel getrokken. Daarna voelde de aangever slagen op zijn gezicht en bovenlichaam. De verdachte en de groep personen waar hij mee was, verlieten het pand. Toen zij buiten waren gekomen, schold de verdachte de aangever uit. De aangever wilde de verdachte vasthouden in afwachting van de politie en werd toen wederom aangevallen.
Getuige [getuige01] heeft verklaard dat de verdachte (NN1) de aangever met zijn elleboog met kracht een duw in de rug gaf en hem tegen zijn scheenbeen schopte. De aangever gaf de verdachte, toen het leek alsof deze de aangever wilde slaan, vervolgens een klap in het gezicht. Daarna pakte een mededader (NN2) de aangever vast en trok hem achterover over een tafel. Nadat het de omstanders was gelukt om de vechtpartij te stoppen, is de groep naar buiten gegaan. Buiten aangekomen begon de verdachte tegen de aangever te schreeuwen. De aangever liep op de verdachte af, pakte hem vast en werd vervolgens door een mededader (NN3) tegen het hoofd geslagen.
Getuige [getuige02] heeft verklaard dat de aangever door drie mannen werd aangevallen en dat zij alle drie op hem insloegen.
Het hof acht – anders dan de raadsman – de verklaring van de aangever betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu deze op cruciale punten steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Dat de verdachte buiten zelf geen fysiek geweld meer heeft gepleegd, maakt dat niet anders. De verdachte is ook buiten onderdeel geweest van het in vereniging plegen van geweld, nu hij daar naar de aangever is gestapt en heeft staan schelden. Het hof is van oordeel dat de verdachte op deze wijze het voortduren van de geweldshandelingen heeft ondersteund.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van ‘openlijk geweld’ in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelt anders. Er is sprake van ‘openlijk geweld’ als dat geweld onverholen, niet-heimelijk heeft plaatsgevonden zodat daardoor de openbare orde is aangerand. Niet is vereist dat er publiek bij aanwezig was of dat er vrije toegang en zicht bestond op wat er gebeurde. Het hof stelt vast dat het geweld heeft plaatsgevonden in een restaurant. Een plek die, in de regel, voor iedereen toegankelijk is en waar het geweld onverholen, niet-heimelijk, heeft plaatsgevonden. Dat de geweldpleging zich rond sluitingstijd heeft afgespeeld en er op dat moment dus mogelijk geen nieuwe klanten meer werden toegelaten, maakt dan ook geen verschil. Bovendien heeft het geweld zich buiten het restaurant voortgezet op de openbare weg. Het hof is van oordeel dat sprake is van het in vereniging openlijk geweld plegen.
Het hof acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2019 te Amsterdam openlijk op een voor het publiek toegankelijke plaats en op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , door:
- voornoemde [benadeelde partij01] te duwen in zijn rug en
- te schoppen tegen zijn scheenbeen en
- voornoemde [benadeelde partij01] over een tafel te trekken en
- te slaan op zijn bovenlichaam en
- te stompen in zijn rug en
- te slaan op zijn gezicht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden weergegeven in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Het hof overweegt daarover als volgt. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, stelt het hof vast dat de verdachte het slachtoffer heeft geduwd en ook een schop tegen het scheenbeen heeft gegeven, voordat het slachtoffer de verdachte een klap gaf. Deze gedragingen van de verdachte staan in de weg aan het slagen van het beroep op noodweer, omdat de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie. Het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, waarvan dertig uren voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte heeft de medewerker van het restaurant waar hij als klant aanwezig was geduwd en geschopt tegen het scheenbeen. Vervolgens ontstond een vechtpartij, waarbij het slachtoffer door de verdachte en zijn mededaders over een tafel is getrokken en is geslagen tegen zijn lichaam en hoofd. Nadat de groep naar buiten was geloodst heeft het geweld zich voortgezet, nadat de verdachte stond te schelden. Het slachtoffer heeft als gevolg van de vechtpartij snijletsel opgelopen. Feiten als het onderhavige maken ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappelijke heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Dat het geweld gepleegd is in het uitgaansleven en onder invloed van alcohol tegen iemand die gewoon zijn werk aan het doen was, maakt het nog kwalijker.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor openlijke geweldpleging, met lichamelijk letsel tot gevolg. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor dit feit als maatstaf een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uur. Het hof zal er in het voordeel van de verdachte rekening mee houden dat het feit zich inmiddels bijna vier jaar geleden heeft afgespeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, ook omdat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade. De politierechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00, bestaande uit € 750,00 immateriële en € 500,00 materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de benadeelde partij zich niet opnieuw heeft gevoegd, een bedrag van € 750,00 aan de orde is in hoger beroep. De politierechter heeft € 500,00 aan materiële schade toegekend maar dat was niet mogelijk, nu er alleen immateriële schade was gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de voeging die in eerste aanleg plaats heeft gehad, van rechtswege in hoger beroep voortduurt voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. De tekst van artikel 421, tweede lid, maakt daarbij geen onderscheid tussen de aard van de gevorderde schadevergoeding. Het hof is dan ook van oordeel dat de grondslag van het toegewezen schadebedrag niet bepaalt wat de omvang is van de vordering die in hoger beroep aan de orde is. Het hof zal daarom oordelen over de vordering voor de hoogte van het bedrag waarvoor deze is toegewezen door de politierechter, te weten € 1.250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat na te noemen bedrag zal worden toegewezen.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar maatstaven van billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. De benadeelde partij is gedurende zijn werk, in de nachtelijke uren, aangevallen door verdachte en zijn groep. Uit het procesdossier en de ingediende vordering blijkt dat de benadeelde partij twee (snij)wonden, van 3 en 6 centimeter lang, heeft opgelopen aan zijn arm. De benadeelde partij stelt dat hij ten tijde van het indienen van de vordering een zichtbaar litteken op zijn arm had als gevolg van een van de wonden, hetgeen het hof – gelet op de aard van het letsel – niet onaannemelijk voorkomt. Het hof zal de vordering, gelet op het voorgaande, toewijzen tot een bedrag van € 750,00, wegens het letsel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan.
Behandeling van het overige deel van de vordering levert naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheden zoals gebleken uit het dossier, een onevenredige belasting van het strafgeding. Voor een goede beoordeling van de vordering is namelijk nader onderzoek nodig naar onder meer de vraag of en zo ja, in hoeverre, sprake is van een deel eigen schuld van de zijde van de benadeelde partij. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Verder zal het hof de vordering hoofdelijk toewijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. R.P. den Otter en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 mei 2023.
=========================================================================
[…]