ECLI:NL:GHAMS:2023:1182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
23-000193-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een lokportemonnee en broodjes met beoordeling van het Tallon-criterium

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 januari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980, had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor diefstal van een lokportemonnee en broodjes. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van een portemonnee die toebehoorde aan de Nationale Politie en de diefstal van broodjes van een winkelbedrijf. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat het Tallon-criterium zou zijn geschonden. Het hof oordeelde echter dat de inzet van de lokportemonnee niet specifiek op de verdachte was gericht en dat er geen sprake was van ongeoorloofde uitlokking. Het hof achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een gevangenisstraf op van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing om de straf op te leggen was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000193-22
datum uitspraak: 23 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-009522-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1980,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 januari 2022 te Amsterdam een portemonnee, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2022 te Amsterdam broodjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf [winkel01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om praktische redenen, nu het hof tot andere overwegingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van feit 1

De raadsman heeft primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het zogenoemde Tallon-criterium is geschonden, omdat verbalisanten de lokportemonnee uitsluitend op de verdachte hebben ingezet en een onrealistische situatie hebben gecreëerd door een tas open op een rolkoffer in het Centraal Station van Amsterdam neer te zetten. Dat het opzet van de verdachte reeds gericht was op de diefstal van een portemonnee, kan niet worden afgeleid uit de daaraan voorafgegane diefstal van de broodjes van de [winkel01] . Dit betrof immers een andere situatie. Onder deze omstandigheden is sprake geweest van een ongeoorloofde uitlokking van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ter zake van feit 1.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 januari 2022 blijkt dat een Flexteam van de politie landelijke Eenheid Noord-West op diezelfde dag op het Centraal Station te Amsterdam ter plaatse was in het kader van de aanpak van straatcriminaliteit. Op enig moment zien verbalisanten de verdachte broodjes in zijn zak stoppen bij de [winkel01] op het station, waarna hij de winkel verlaat zonder deze te betalen. Vervolgens is op basis van een door de officier van justitie verleende en ondertekende machtiging tot inzet van een lokmiddel op het Centraal Station te Amsterdam een koffer met daarop een open tas met een lokportemonnee neergezet. Een politieambtenaar is op een afstand van 50-75 centimeter al telefonerend met zijn rug naar de koffer toe gaan staan, op een afstand van 1-1,5 meter van de verdachte. Er werd gezien dat de verdachte richting de tas keek en hier naar toe liep. Vervolgens stak de verdachte zijn arm in de tas, haalde hij de lokportemonnee uit de tas en liep met versnelde pas weg.
Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van het hof geen sprake van een schending van het zogenaamde Tallon-criterium. Er was sprake van een algemene actie op het Centraal Station Amsterdam, waarbij een lokmiddel kon worden ingezet dat het Flexteam ook bij zich had. Reeds daarom is de inzet daarvan niet specifiek gericht op de verdachte. Daarnaast is de verdachte door de inzet van het lokmiddel niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet kennelijk reeds tevoren was gericht. Hij had immers kort voor de diefstal van de lokportemonnee al een winkeldiefstal gepleegd. Verder blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat de inzet van de lokportemonnee ook voor het overige niet op een onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Er was sprake van een natuurlijk straatbeeld, zoals ook blijkt uit de aan het dossier toegevoegde foto’s van reizigers met koffers en tassen op het (Centraal) Station te Amsterdam en op luchthaven Schiphol.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van feit 1.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 januari 2022 te Amsterdam een portemonnee, toebehorende aan de Nationale Politie heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 12 januari 2022 te Amsterdam broodjes toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden weergegeven in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, nu de ‘slachtoffers’ van de diefstal van de lokportemonnee in dit geval met een voldaan gevoel naar huis zijn gegaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en aan de diefstal van een lokportemonnee die door de politie in een loktas bij het Centraal Station te Amsterdam was geplaatst. Dit soort feiten veroorzaken niet alleen financiële schade maar zijn ook zeer ergerlijk. Dit geldt in het bijzonder voor de diefstal van een portemonnee, omdat de slachtoffers daarvan doorgaans op reis zijn en door de diefstal van een portemonnee, met daarin vaak niet alleen geld maar ook bankpassen en persoonlijke (reis)documenten, veel overlast ondervinden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. R.P. den Otter en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2023.