3.1.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden dus ook het hof.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) AEB exploiteert een afvalenergiecentrale. Met de stoom die uit de verbrandingslijnen wordt opgewekt, worden de turbines Tl0, T20 en T30 aangedreven.
(ii) AEB heeft een doorlopende Construction All Risks-verzekering (CAR-verzekering) bij HDI c.s., met dekking voor sectie I (het werk), sectie II (wettelijke aansprakelijkheid) en sectie III (bestaande eigendommen opdrachtgever).
Op het polisblad bij de CAR-verzekering wordt het werk als volgt omschreven:
“Alle nieuwbouw-/reparatie-/revisie- en onderhoudswerken welke verzekerde zelf uitvoert of door aannemers c.q. installateurs laat uitvoeren op de terreinen van het Afval Energiebedrijf in de gemeente [plaats 3] , met alle bijkomende werken, al dan niet binnen bestek.”
Art. 8 lid 1 onder b van de toepasselijke algemene voorwaarden CAR-verzekering 2009 bepaalt met betrekking tot het einde van de dekking:
“de dekking van de bouwtermijn eindigt bij oplevering van het werk volgens de bepalingen van het bestek of de aannemingsovereenkomst zoals omschreven in het polisblad, of op de afloopdatum van de maximale bouwtermijn als genoemd in het polisblad.”
Over bestaande eigendommen van de opdrachtgever (sectie III) bepaalt art. 38 van deze voorwaarden:
“De verzekering dekt schade welke de opdrachtgever lijdt als gevolg van beschadiging van en/of verlies van zijn dan andere dan ten tijde van het ongeval onder sectie I verzekerde eigendommen en/of van objecten waarvoor hij aansprakelijk is, als gevolg van dan wel verband houdende met de uitvoering van het aan de voorzijde van de polis omschreven werk, ook indien geen wettelijke en/of contractuele aansprakelijkheid van één of meer der verzekerde partijen aanwezig is of kan worden aangetoond.”
(iii) Ten behoeve van een nieuw te bouwen installatie op het terrein van AEB diende een zogenoemde “tie-in” op het dak van de turbinehal in hoofdstoomleiding T10 te worden gemaakt, waarmee oververhitte stoom kon worden afgetakt en naar de nieuwe installatie kon worden gevoerd. Daarvoor heeft AEB een aannemingsovereenkomst gesloten met [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), wier werkzaamheden zijn beschreven in een Programma van Eisen (PvE).
(iv) [bedrijf] heeft de tie-in aangebracht op 25 juni 2014. Met het oog daarop had AEB stoomleiding 10 en stoomleiding 20 vooraf buiten bedrijf gesteld.
( v) In de nacht van 25 op 26 juni 2014 zijn de productiemedewerkers van AEB hoofdstoomleiding 10 weer in bedrijf gaan stellen. Bij het maken van een verbinding naar zogenoemd stoomblok 20 door het openen van een afsluiter, is opgehoopt condensaat, dat zich in een van de leidingstukken had verzameld, met de stoom meegevoerd en in geëxpandeerde vorm in stoomturbine T20 terechtgekomen, waardoor op 26 juni 2014 een thermoshock is ontstaan die schade aan deze stoomturbine heeft veroorzaakt.
(vi) De toedracht van de schade is in opdracht van AEB onderzocht door middel van een zogenoemde Tripod-analyse, die heeft uitgewezen dat bij het in bedrijf stellen de stoomleidingen niet op de juiste wijze zijn ontwaterd. Bij het openen van de bovenste hoofdafsluiter kon daardoor water richting balk 20 lopen. Er is een lekkage ontstaan op balk 20, waaruit een stoomwolk is gekomen. Daarnaast is water in geëxpandeerde vorm in stoomturbine T20 gekomen.
(vii) De totale schade van AEB is door een expert becijferd op € 4.981.633, waarvan € 1.311.452 wegens materiële schade aan de installatie en € 3.670.181 wegens bedrijfsschade. AEB heeft deze schade zowel gemeld onder de bij Zurich c.s. gesloten machinebreukverzekering als onder de CAR-verzekering bij HDI c.s. Zurich c.s. hebben onder aftrek van het eigen risico op de machinebreukverzekering € 3.621.434 aan AEB uitgekeerd.
(viii) Volgens een onderzoek in opdracht van HDI c.s. heeft de schade van AEB geen ander verband met het aanbrengen van de tie-in, dan dat stoombalk 10 en 20 buiten bedrijf zijn gesteld om de werkzaamheden mogelijk te maken, en na gereedkomen van dat werk door de productiemedewerkers van AEB weer in bedrijf zijn gesteld, waarbij die medewerkers hebben nagelaten om het leidingstuk voor de afsluiter naar stoombalk 20 te ontdoen van condensaat. HDI c.s. hebben de schadeclaim van AEB daarom afgewezen.