ECLI:NL:GHAMS:2023:115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
23-000566-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis en veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950, was eerder veroordeeld voor mishandeling van de benadeelde partij, die op 24 november 2019 in Amsterdam door de verdachte met gebalde vuist in het gezicht was geslagen. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 20 uren opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, geheel voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de benadeelde partij geloofwaardig was en dat er geen reden was om aan de geloofwaardigheid van haar verklaring te twijfelen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof werd toegewezen tot een bedrag van € 5.288,97, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000566-22
datum uitspraak: 18 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-071128-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1950,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 januari 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) in het gezicht en/of op het hoofd, in elk geval op het lichaam, te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
De verdachte heeft verklaard dat de aangeefster met haar neus tegen een deur is aangelopen. Het door de verbalisanten bij de aangeefster geconstateerde letsel, te weten een bebloede neus, zou hierdoor kunnen zijn ontstaan. De verbalisanten hebben geen gebitschade bij de aangeefster gezien en de tand die volgens de aangeefster zou zijn afgebroken, is niet aangetroffen.
Oordeel van het hof
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 24 november 2019 in de woning van de verdachte was en dat hij haar, toen zij te kennen gaf de woning te willen verlaten, met gebalde vuist in haar gezicht heeft geslagen, waardoor zij veel pijn had aan haar neus en waarbij een tand is afgebroken. Zij heeft tevens verklaard dat zij onder het bloed zat en dat zij de politie heeft gebeld. Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen, nu deze concreet en specifiek is, alsook op cruciale onderdelen steun vindt in – naast de stukken van de tandarts van 28 november 2019 – het proces-verbaal van bevindingen van de ter plaatse gekomen politieagenten van 19 december 2019. Dit proces-verbaal houdt in dat verbalisanten in het midden van de woonkamer van de verdachte, ter hoogte van de eettafel, bloed hebben aangetroffen en bloeddruppels op deze tafel hebben waargenomen. Voorts houdt dit proces-verbaal in dat bij de aangeefster een bebloede neus wordt gezien en dat de aangeefster in de Engelse taal heeft gezegd: “
Ik wilde vervolgens weg gaan. De man werd toen uit het niets boos en sloeg mij in mijn gezicht. Mijn tand is er uit geslagen door de man. Ik heb geen tand meer. Kijk maar!”. Ook neemt het hof in aanmerking dat de aangeefster, die op verschillende momenten contact heeft gehad met de politie, consistent is in haar verklaringen. Dat geldt niet voor de verdachte. Het hof gaat dan ook voorbij aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat de aangeefster met haar neus tegen de deur zou zijn gelopen, welk scenario zich ook moeilijk met voornoemde bevindingen laat verenigen.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2019 te Amsterdam [benadeelde partij01] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] eenmaal met gebalde vuist in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft – in het geval van een bewezenverklaring en onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer in het gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. Het gebit van het slachtoffer is door het handelen van de verdachte ernstig beschadigd geraakt, hetgeen in het dagelijks leven van het slachtoffer voor veel ongemakken zorgt. Door het slachtoffer vanuit het niets een vuistslag in het gezicht te geven heeft hij bij haar bovendien sterke gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Daarbij komt dat het slachtoffer de verdachte, die zich toen in een rolstoel moest verplaatsen, juist uit menslievendheid te hulp was gekomen. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan.
Gelet op de ernst van het feit en in aanmerking genomen de proceshouding van de verdachte – die het feit niet enkel ontkent, maar daar bovenop het slachtoffer beticht van drugsgebruik en (een poging tot) diefstal – komt in beginsel een onvoorwaardelijke straf in aanmerking.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof, mede gelet op het tijdsverloop, echter aanleiding een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden, om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.488,97, bestaande uit € 3.788,97 aan materiële schade en
€ 1.700,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft de vordering tot schadevergoeding betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het door de benadeelde partij gestelde bedrag. Deze schade is naar het oordeel van het hof genoegzaam onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal deze immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00, waarbij – naast op de onderbouwing van de benadeelde partij – is gelet op schadevergoedingen die bij vergelijkbare mishandelingen door rechters zijn toegekend.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.288,97, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.288,97 (vijfduizend tweehonderdachtentachtig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 3.788,97 (drieduizend zevenhonderdachtentachtig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.288,97 (vijfduizend tweehonderdachtentachtig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 3.788,97 (drieduizend zevenhonderdachtentachtig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
24 november 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. N. van der Wijngaart en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 januari 2023.
=========================================================================
[…]