ECLI:NL:GHAMS:2023:1134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
23-003324-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen, voorhanden hebben vuurwapen en munitie en bedreiging met vrijspraak diefstal in vereniging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2022. De verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en bedreiging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van diefstal in vereniging met geweld, maar heeft de eerdere veroordelingen bevestigd. De zaak betreft een reeks van gewelddadige overvallen waarbij vuurwapens zijn gebruikt. De verdachte heeft samen met medeverdachten een winkel overvallen, waarbij medewerkers en klanten zijn bedreigd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie en een PIJ-maatregel. Het hof heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de beslissing van het hof heeft beïnvloed. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003324-22
datum uitspraak: 17 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-292047-21 (zaak A), 13-034670-21 (zaak B), 13-278780-21 (zaak C), 13-032420-22 (zaak D) en 13-033988-22 (zaak E) alsmede de zaken 13-286312-19 (TUL) en 13-274827-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is bij het hierboven genoemde vonnis van 5 oktober 2022 voor het in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem in zaak E is ten laste gelegd.
Namens de verdachte is tegen dat vonnis beperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep ziet op de veroordeling voor het in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Het openbaar ministerie heeft in deze zaak geen appel ingesteld. Derhalve is het hoger beroep beperkt tot hetgeen in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 1 en 2 is ten laste gelegd.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer telefoons en/of geld en/of andere goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel01], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] en/of [slachtoffer04] , in elk geval een of meer medewerkers en/of klanten van [winkel01] (gevestigd aan de [adres01] ), te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader(s), althans alleen naar de winkel [winkel01] is toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) ter hand heeft/hebben genomen en/of in die winkel heeft/hebben gericht en/of heeft/hebben geroepen: “Overval, Overval” en/of “Dit is een overval” en/of “Waar is de kluis”, in elk geval woorden van soortgelijke aard of strekking, en/of [slachtoffer01] heeft/hebben vastgepakt en/of geduwd en/of meegetrokken en/of met die [slachtoffer01] heeft/hebben geworsteld en/of die [slachtoffer01] tegen de grond heeft/hebben gewerkt en/of eenmaal of meermalen een vuurwapen op die [slachtoffer01] heeft/hebben gericht en/of dat vuurwapen heeft/hebben doorgeladen en/of dat vuurwapen tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer01] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden en/of die [slachtoffer01] met een vuurwapen eenmaal of meermalen op/tegen zijn hoofd heeft/hebben geslagen en/of een vuurwapen op [slachtoffer03] (medewerker) heeft/hebben gericht, althans in de richting van die [slachtoffer03] heeft/hebben gehouden en/of die [slachtoffer03] heeft/hebben vastgepakt en/of een vuurwapen op [slachtoffer02] (klant) heeft/hebben gericht, althans in de richting van die [slachtoffer02] heeft/hebben gehouden en/of op voor [slachtoffer04] hoorbare wijze "Overval" heeft/hebben geroepen en/of voor op [slachtoffer04] zichtbare wijze een vuurwapen boven zijn/hun hoofd hebben gehouden, in elk geval ter hand heeft/hebben gehad en/of aan een of meer telefoons heeft/hebben getrokken of gerukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer01] vast te pakken en/of te duwen en/of met die [slachtoffer01] te worstelen en/of die [slachtoffer01] tegen de grond te werken en/of eenmaal of meermalen een vuurwapen op die [slachtoffer01] te richten en/of dat vuurwapen door te laden en/of dat vuurwapen tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer01] te drukken en/of te houden en/of die [slachtoffer01] met een vuurwapen eenmaal of meermalen op/tegen zijn hoofd te slaan;
3.
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen van Categorie III, te weten een pistool van het merk Bruno Bruni Milano, kaliber 6.35 mm en/of munitie van categorie III, te weten een patroon, kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op of omstreeks 5 februari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7e van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een airsoft apparaat, model Walther PPQ, voorhanden heeft gehad;
Zaak C:
hij op of omstreeks 7 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel02] (perceel [adres02] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen winkelpersoneel, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met (een) capuchon om zijn hoofd en/of
- op een dreigende manier (in groepsverband) de winkel in rennen/stormen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan winkelpersoneel tonen en/of voorhouden en/of
- ( met kracht) tegen een medewerker aan rennen/stormen en/of
- ( met kracht) lostrekken en/of loswrikken uit een of meer grepen van winkelpersoneel;
Zaak D:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2021 te Diemen, althans in Nederland, op de openbare weg, de Diemerdreef, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas van het merk Prada, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer05] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer05] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en of aan anderen de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een of meermalen (met kracht) aan voornoemde tas heeft/hebben getrokken en/of gerukt (welke tas door die [slachtoffer05] werd vastgehouden), en/of
- voornoemde tas met kracht uit de hand(en) van die [slachtoffer05] heeft/hebben getrokken en/of gerukt, en/of
- dreigend een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer05] heeft/hebben getoond en/of heeft/ hebben gericht op die [slachtoffer05] , en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer05] heeft/hebben gezegd “geef”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2021 te Diemen, althans in Nederland, [slachtoffer05] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer05] gericht en/of
- ( vervolgens) de trekker van het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, overgehaald (waardoor een klikkend geluid te horen was).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak D onder 1

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak D onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat zij de in zaak D onder 2 ten laste gelegde bedreiging van de aangeefster met een vuurwapen bewezen acht. Gelet op het verband tussen het onder 1 en 2 ten laste gelegde, acht de advocaat-generaal ook de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging bewezen. Er is daarbij sprake van medeplegen, omdat de verdachte samen met zijn mededader naar de afgesproken locatie ging, daar samen met de aangeefster stond en na het wegnemen van de tas snel wegrende samen met de medeverdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de in zaak D onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. De verklaring van de aangeefster wordt niet ondersteund door die van de getuige. De getuige zag bij het afhandig maken van de tas geen vuurwapen. De materiële bijdrage van de verdachte aan de diefstal was niet van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte vrij te spreken van de handelingen genoemd in het tweede en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak D onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij een Prada tas via [website01] had verkocht en dat zij met de koopster had afgesproken de tas op 21 juli 2021 bij het station Diemen Zuid over te dragen. Toen zij daar wachtte, liepen twee jongens op haar af. Een van hen zou het broertje van de koopster zijn. Terwijl de aangeefster wachtte totdat de koopsom was overgemaakt, trok een van de jongens haar Prada tas van haar arm. De andere jongen zou daarbij een pistool op haar hebben gericht. Een van hen zei “geef”. Hierna renden beide jongens weg.
De getuige, een vriendin van de aangeefster, zag van een afstand dat twee jongens een praatje maakten met de aangeefster. Op een gegeven moment probeerde een van de jongens, NN1, de tas uit de handen van de aangeefster te trekken en rende weg. De andere jongen, NN2, stond er bij en rende vervolgens achter NN1 aan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat een vriend van hem een tas zou kopen. Hierop is de verdachte met die vriend meegegaan naar Diemen. De verdachte wist niet wat er ging gebeuren. Toen zij samen bij de verkoopster stonden, trok die vriend de tas van de verkoopster uit haar handen en rende weg. De verdachte is vervolgens achter hem aangerend.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan.
Het is niet duidelijk geworden of de verdachte aan de diefstal heeft meegedaan, en waaruit zijn bijdrage dan zou hebben bestaan. Het hof stelt vast dat de medeverdachte degene is geweest die de tas uit de handen van de aangeefster heeft getrokken. De verdachte stond hier alleen maar naast. De stelling dat de verdachte ten tijde van het wegnemen van de tas een wapen op de aangeefster zou hebben gericht, vindt onvoldoende steun in het dossier. De getuige heeft dit niet waargenomen, en wat zij wel aan handelingen van de verdachte heeft gezien, heeft betrekking op het moment na de diefstal, toen de verdachte terug kwam. Evenmin is gebleken dat de verdachte in de voorbereiding van de diefstal een bijdrage heeft gehad. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging.

Bewijsoverweging zaak D onder 2

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep tevens verzocht de verdachte vrij te spreken van de in zaak D onder 2 ten laste gelegde bedreiging. De verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar zou hebben bedreigd met een vuurwapen, wordt niet ondersteund door die van de getuige. De getuige verklaart niets over het tonen van een vuurwapen op het moment dat de aangeefster de telefoon wilde oppakken.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat een van de jongens zijn telefoon verloor toen hij wegrende na het wegnemen van haar tas. Ze pakte de telefoon op. Een van de jongens liep terug. Toen de aangeefster omhoog kwam, keek zij in de loop van een pistool en hoorde een klik geluid. Zij zag dat de jongen bewegingen maakte met het pistool. Hierna rende de jongen weg.
De getuige heeft verklaard dat zij zag dat NN2 bij het wegrennen zijn telefoon verloor. De aangeefster wilde deze telefoon oppakken en NN2 rende daarop terug naar de aangeefster. De getuige zag dat NN2 met zijn hand in zijn tasje ging en daar iets uit haalde. Daarna rende NN2 opnieuw weg. De aangeefster liep naar de getuige, die haar hoorde zeggen: “Hij had gewoon een vuurwapen en ik hoorde een klik.”
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn hand in zijn tas had gedaan om de aangeefster bang te maken, maar dat hij zijn hand niet uit zijn tas had gehaald. Hij deed alsof hij de aangeefster bedreigde met een wapen, maar hij had geen echt vuurwapen in zijn tas.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof de verklaring van de verdachte – dat hij zijn hand niet uit zijn tas had gehaald en dat hij geen vuurwapen bij zich had – ongeloofwaardig. De verklaring van de aangeefster wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaring van de getuige. Het hof acht daarom de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 25 oktober 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen telefoons, toebehorende aan [winkel01], en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en [slachtoffer03] en [slachtoffer04] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders naar de winkel [winkel01] is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededaders vuurwapens ter hand hebben genomen en in die winkel hebben gericht en hebben geroepen: “Overval, Overval” en “Dit is een overval” en “Waar is de kluis”, en [slachtoffer01] hebben vastgepakt en geduwd en meegetrokken en met die [slachtoffer01] hebben geworsteld en die [slachtoffer01] tegen de grond hebben gewerkt en meermalen een vuurwapen op die [slachtoffer01] hebben gericht en dat vuurwapen hebben doorgeladen en dat vuurwapen tegen het achterhoofd van die [slachtoffer01] hebben gedrukt en gehouden en die [slachtoffer01] met een vuurwapen meermalen op zijn hoofd hebben geslagen en een vuurwapen op [slachtoffer03] hebben gericht en die [slachtoffer03] hebben vastgepakt en een vuurwapen op [slachtoffer02] hebben gericht en op voor [slachtoffer04] hoorbare wijze "Overval" hebben geroepen en voor op [slachtoffer04] zichtbare wijze een vuurwapen boven hun hoofd hebben gehouden en aan telefoons hebben getrokken of gerukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 oktober 2021 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer01] ;
3.
hij op 25 oktober 2021 te Amsterdam een vuurwapen van Categorie III, te weten een pistool van het merk Bruno Bruni Milano, kaliber 6.35 mm en munitie van categorie III, te weten een patroon, kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op 5 februari 2021 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7e van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een airsoft apparaat, model Walther PPQ, voorhanden heeft gehad;
Zaak C:
hij op 7 november 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kledingstukken, toebehorende aan [winkel02] , perceel [adres02] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen winkelpersoneel, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- met een capuchon om zijn hoofd en
- op een dreigende manier in groepsverband de winkel in rennen en
- met kracht tegen een medewerker aan rennen en
- met kracht lostrekken en loswrikken uit een of meer grepen van winkelpersoneel;
Zaak D:
2.
hij op 21 juli 2021 te Diemen [slachtoffer05] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer05] gericht en
- vervolgens de trekker van het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, overgehaald waardoor een klikkend geluid te horen was.
Hetgeen in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak D onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A onder 1, 2 en 3, B, C en D onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 401 dagen, met aftrek van voorarrest, en een PIJ-maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is nog niet aan de orde. Er zijn nog mogelijkheden om de verdachte te behandelen en te begeleiden in een ambulant kader. Bovendien kan, gelet op de huidige zorgelijke toestanden in de [instelling01] ’s, zoals beschreven in meerdere inspectierapporten, een behandeling binnen een [instelling01] in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet op een passende wijze worden uitgevoerd. De raadsvrouw heeft verzocht een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met strakke voorwaarden als stok achter de deur.
Ernst van de feiten en persoon van de verdachte
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten. De verdachte is met zijn medeverdachten op intimiderende wijze de [winkel02] in gerend, waar zij kleding hebben weggenomen. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen, te weten een airsoft apparaat. Een half jaar later heeft de verdachte een slachtoffer bedreigd met een vuurwapen. Weer een aantal maanden later heeft de verdachte met zijn mededaders geprobeerd op gewelddadige wijze, onder dreiging van vuurwapens, een [winkel01] winkel te overvallen. De bewaker van de winkel is daarbij fors mishandeld, waarna de verdachte diens telefoon heeft weggenomen.
Het gaat hier om ernstige feiten. Diefstallen maken een inbreuk op het eigendomsrecht van een ander. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen geldelijk gewin. Bijzonder kwalijk is dat bij de overvallen op de winkels gebruik is gemaakt van geweld en bedreiging met geweld. Met name de overval op de [winkel01] winkel heeft de slachtoffers veel angst aangejaagd, nu daarbij vuurwapens zijn gebruikt. De verdachte heeft hierin een zeer actieve rol gehad. Ook bij de bedreiging van een slachtoffer heeft de verdachte een vuurwapen ter hand genomen. De verdachte heeft kennelijk geen enkel oog gehad voor de gevolgen die dit heeft voor de slachtoffers. De gedragingen van de verdachte tasten de veiligheid van andere personen aan. In het algemeen leidt dit ook tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte had zelf ook een (nep)vuurwapen in bezit, en schroomde niet om bij andere feiten ook een vuurwapen te gebruiken. Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2023 is hij eerder voor diefstallen onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof ten nadele van de verdachte mee.
Rapportages en adviezen
De kinder- en jeugdpsychiater [psychiater01] en GZ-psycholoog [psycholoog01] komen in hun Pro Justitia rapportages van respectievelijk 11 april 2022 en 20 april 2022 tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren het ten laste gelegde geheel aan de verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een hoog recidiverisico. De deskundigen adviseren, bij bewezenverklaring, het jeugdstrafrecht toe te passen, ook voor de feiten die de verdachte zou hebben gepleegd toen hij net achttien jaar oud was. De verdachte is meermaals gerecidiveerd met geweldsfeiten, terwijl hij begeleid woonde, ambulante behandeling kreeg bij de Waag en onder toezicht van en begeleiding door de jeugdreclasseerder stond. Daarom wordt ambulante behandeling niet meer als haalbaar gezien. Langdurige, intensieve behandeling binnen een strak, gesloten kader wordt daarom geadviseerd. De deskundigen adviseren deze behandeling te laten plaatsvinden binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) heeft zich in het rapport van 15 september 2022 aangesloten bij het advies tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, gelet op de hoge kans op recidive en de noodzaak van behandeling. Het is essentieel dat behandeling wordt uitgevoerd binnen een intramuraal strafrechtelijk kader. Vanwege de cognitieve beperking van de verdachte is de Raad van mening dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Drie van de gepleegde feiten vonden plaats toen de verdachte minderjarig was. Een pedagogische aanpak is noodzakelijk en mogelijk gebleken, echter wel in een intensief en strak kader. De verdachte heeft baat bij een groepsgericht leefklimaat waar structuur geboden wordt en hij begeleiding krijgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mevrouw [naam01] , zittingsvertegenwoordiger bij de Raad, toegelicht dat zij geen nader onderzoek heeft kunnen doen en zich om die reden niet geheel kan aansluiten bij het advies van 15 september 2022. Wel heeft zij recent contact gehad met de [instelling01] waar de verdachte verblijft. Sinds 15 maart 2023 verblijft hij op een langverblijfgroep, waar het goed met hem gaat. De verdachte heeft een positieve houding naar het behandelteam, houdt zich afzijdig van negatieve situaties in de groep, kan taken oppakken en zich adequaat verzorgen. Wel zijn de recente positieve urinecontroles een aandachtspunt. Gelet op de grote zorgen die er waren ten tijde van het advies van 15 september 2022, het hoge recidiverisico, de ernst van de feiten, de psychopathologie en de stappen die nog gemaakt moeten worden, heeft de Raad thans grote twijfels bij de haalbaarheid van een ambulant kader.
De Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) heeft zich in het rapport van 15 september 2022 eveneens aangesloten bij het advies tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. JBRA ziet mogelijkheden tot verandering bij de verdachte. Behandeling dient plaats te vinden gedurende een langere periode en intensiever dan voorheen.
Mevrouw [naam02] , jeugdbeschermer bij JBRA, heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevuld dat JBRA tot medio november 2022 betrokken is geweest bij de verdachte. Men zag dat de verdachte zich openstelt zodra hij mensen vertrouwt. Hij zorgt voor de mensen die hem dierbaar zijn en komt op voor anderen als er onrecht is. In een gesloten setting maakt hij goede stappen. Om gedragsverandering te bewerkstelligen is een gesloten setting belangrijk. Een open setting met ambulante behandeling van [instelling02] en de Waag is onvoldoende om de verdachte te behoeden voor recidivegedrag en aan te sluiten bij wat de verdachte op dit moment nodig heeft.
De begeleider vanuit [instelling02] , de heer [naam03] , heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat de verdachte heeft geleerd om hulp te vragen, hetgeen hij in het verleden niet deed. De begeleiding bij de Waag heeft hem geholpen. Hij stelde zich steeds meer open. Als de verdachte vrijkomt, kan hij bij [instelling02] verblijven.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het [plan01] van 20 april 2023, opgesteld door de gedragswetenschapper [naam04] . Dit perspectiefplan behelst de periode van 13 september 2022 tot 16 maart 2023. Hierna is de verdachte in de [instelling01] overgeplaatst naar een langverblijfgroep. In de rapportageperiode is gebleken dat de stemming van de verdachte sterk kan wisselen en dat hij hierin sfeerbepalend kan zijn op de groep. In situaties waarin zijn spanning oploopt, is zijn impulscontrole laag. Dit heeft geleid tot een aantal incidenten maar er zijn ook situaties voorgevallen waarin hij zijn gevoelens beter lijkt aan te voelen en hieraan gehoor geeft. Hij accepteert de consequenties van zijn gedrag. Hij vindt het lastig om hulp te vragen, waardoor hij zijn gevoelens voor zichzelf houdt en mogelijk onderdrukt. Hoewel de verdachte behandeling accepteert en trouw volgt, vindt hij zelf niet dat hij hulp of behandeling nodig heeft. Als positieve ontwikkeling is daarentegen gezien dat het de verdachte lukt om zich open op te stellen richting groepsleiders met wie hij een band heeft opgebouwd.
Oordeel van het hof
De verdachte was ten tijde van het in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde net achttien jaar oud. Ten tijde van het in de zaken B, C en D onder 2 bewezen verklaarde was de verdachte minderjarig. Het hof neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van toepassing van het jeugdstrafrecht over en zal toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Het hof neemt ook de overige hiervoor genoemde conclusies en adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne. Het hof stelt voorop dat is voldaan aan de vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het begaan van de misdrijven was bij de verdachte immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van de PIJ-maatregel, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en het hoge recidiverisico. Ook is het hof van oordeel dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Voorts dient het hof de vraag te beantwoorden of de op teleggen PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft ernstige, gewelddadige delicten gepleegd. Op basis van de oordelen van de deskundigen schat het hof het recidiverisico in als hoog. De verdachte heeft de onderhavige misdrijven namelijk gepleegd terwijl hij ambulant werd behandeld en intensief werd begeleid. Dit heeft de nieuwe feiten echter niet kunnen voorkomen. Een ambulant kader acht het hof dan ook niet afdoende om het recidiverisico in te perken. Gelet op de aard en de ernst van de problematiek van de verdachte, dient hij langdurig en intensief te worden behandeld in een gesloten setting. Het hof acht het noodzakelijk dat dit plaatsvindt binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Het hof ziet geen aanknopingspunten om een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof deelt niet de opvatting van de raadsvrouw dat de behandeling binnen een [instelling01] in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel thans niet op passende wijze kan worden uitgevoerd. Uit het [plan01] blijkt immers dat de verdachte zijn behandeling trouw volgt en dat hij hier baat bij lijkt te hebben. De Raad heeft ter terechtzitting ook toegelicht dat de verdachte binnen de [instelling01] stappen maakt en dat het goed met hem gaat. Het hof vertrouwt er dan ook op dat de behandeling van de verdachte op de juiste wijze kan worden voortgezet binnen de [instelling01] .
Het hof is voorts van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, naast de oplegging van een PIJ-maatregel, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is, zoals ook door de rechtbank opgelegd. Dat het hof de verdachte vrij spreekt van hetgeen hem in zaak D onder 1 is ten laste gelegd, geeft het hof geen aanleiding een andere straf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur en de oplegging van een PIJ-maatregel passend en geboden.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien de feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang:
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G6113302, Pistool, zwart, merk: BBM 315 AUTO;
  • 1 STK Patroon, omschrijving: G6113304, merk: GFL 6.35 Nn;
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G6024810, Pistool, zwart, merk: Walther.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de onderbouwing van de immateriële schade summier is en niet wordt ondersteund door psychiatrische en psychologische rapportages. De nadelige gevolgen van de normschending liggen niet zozeer voor de hand dat aantasting in de persoon zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen en hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van
€ 100,00.
Het hof overweegt als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Het hof beschouwt, net als de rechtbank, de in de vordering omschreven opgenomen vrije dagen en het missen van een bonus en toeslagen als materiële schade. Uit de bij de vordering gevoegde salarisspecificatie blijkt echter niet om welk bedrag het gaat. In zoverre is dit dus geen onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering ter zake van geleden immateriële schade gesteld dat hij last heeft van een slecht slaapritme, flashbacks en concentratieproblemen. Ook is hij geprikkeld, snel afgeleid, geïrriteerd door mensen om zich heen en overdag is hij vermoeid. Dit heeft effect op zijn functioneren op de werkvloer. Zijn gevoel van veiligheid op zijn werk is weg. Hij durft niet meer in de winkel te staan.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending, te weten diefstal met geweld door meerdere personen waarbij vuurwapens zijn getoond, en de gevolgen daarvan zoals door de benadeelde partij omschreven, mee dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.000,00, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is met zijn mededader(s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte of zijn mededader(s) wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de onderbouwing van de immateriële schade summier is en niet wordt ondersteund door psychiatrische en psychologische rapportages. De nadelige gevolgen van de normschending liggen niet zo zeer voor de hand dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen en hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van €100,00.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering ter zake van geleden immateriële schade gesteld dat zij psychische schade en ongemak heeft ervaren als gevolg van de gewapende overval. Het feit dat een pistool op haar is gericht, heeft een impact gehad op haar leven, en op haar vertrouwen in de mens en in een veilige omgeving.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending, te weten diefstal met geweld door meerdere personen waarbij een vuurwapen op de benadeelde partij is gericht, en de gevolgen daarvan zoals door de benadeelde partij omschreven, mee dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is met zijn mededader(s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte of zijn mededader(s) wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer05]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het in zaak D onder 1 en 2 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 18.900,00, bestaande uit € 1.400,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.950,00, bestaande uit € 950,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.950,00, bestaande uit € 950,00 aan materiële schade en € 1000,00 aan immateriële schade.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen en hoofdelijk toe te wijzen tot € 950,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade. De aangeefster wilde de Prada tas verkopen voor € 950,00, waardoor de schade niet hoger dan dat bedrag kan zijn. De beschadigde Yeezy schoenen betreffen geen rechtstreekse schade. De immateriële schade ontbeert deugdelijke onderbouwing.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van de diefstal met geweld in vereniging van de Prada tas, waardoor de gestelde materiële schade van € 1.100,00 zou zijn veroorzaakt. Ten aanzien van de gestelde materiële schade aan de Yeezy schoenen oordeelt het hof dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van de materiële schade in de vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade is het hof van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak D onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering ter zake van geleden immateriële schade enkel gesteld welke gevolgen de diefstal, waarvoor de verdachte wordt vrijgesproken, voor haar hebben gehad. Zij heeft aangevoerd dat zij weken, maanden niet heeft kunnen slapen van het idee dat zij onder schot is gehouden voor een tas. Ze heeft niet goed kunnen functioneren op haar werk en voor haar kinderen. Zij bleef over haar schouder kijken. De bedreiging met het vuurwapen heeft de benadeelde partij niet als zodanig genoemd.
Desalniettemin brengen naar het oordeel van het hof de aard en de ernst van de normschending, te weten bedreiging met een vuurwapen, en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij mee dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde immateriële schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vorderingen tenuitvoerlegging (13-286312-19 en 13-274827-20)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2020 (parketnummer 13-286312-19) opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand, en de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2021 (parketnummer 13-274827-20) opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 117 dagen. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. De tenuitvoerlegging acht zij niet opportuun, gelet op de gevorderde PIJ-maatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel (gedeeltelijk) om te zetten in een taakstraf.
Het hof acht termen aanwezig om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het hof de tenuitvoerlegging van die straffen, gelet op de aan de verdachte op te leggen PIJ-maatregel, thans niet opportuun acht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-032420-22 (zaak D) onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-292047-21 (zaak A) onder 1, 2 en 3, in de zaak met parketnummer 13-034670-21 (zaak B), in de zaak met parketnummer 13-278780-21 (zaak C) en in de zaak met parketnummer 13-032420-22 (zaak D) onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-292047-21 (zaak A) onder 1, 2 en 3, in de zaak met parketnummer 13-034670-21 (zaak B), in de zaak met parketnummer 13-278780-21 (zaak C) en in de zaak met parketnummer 13-032420-22 (zaak D) onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
401 (vierhonderdéén) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregelvan
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Wapen, omschrijving: G6113302, Pistool, zwart, merk: BBM 315 AUTO;
- 1 STK Patroon, omschrijving: G6113304, merk: GFL 6.35 Nn;
- 1 STK Wapen, omschrijving: G6024810, Pistool, zwart, merk: Walther.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer03] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-292047-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer03] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-292047-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 oktober 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer02] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-292047-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer02] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-292047-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 oktober 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer05]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer05] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-032420-22 (zaak D) onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer05] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-032420-22 (zaak D) onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juli 2021.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Amsterdam van 22 december 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2020, parketnummer 13-286312-19, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 1 maand.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Amsterdam van 4 januari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2021, parketnummer 13-274827-20, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 117 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2023.
mr. Keulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]