ECLI:NL:GHAMS:2023:1123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
23-003358-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagent met een voertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een politieagent door met een voertuig op hem in te rijden. De feiten vonden plaats op 2 juli 2022 in Alkmaar, waar de verdachte, terwijl hij emotioneel was, met zijn bestelauto op de hoofdagent van de politie eenheid Noord-Holland inreed. De verdachte stelde dat het een ongeluk was, maar het hof oordeelde dat hij bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €750,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, de politieagent.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003358-22
datum uitspraak: 16 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-166043-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
adres: [ [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 2 juli 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een voertuig (vanuit stilstand hard heeft opgetrokken en) op die [slachtoffer] heeft ingereden en/of toen die [slachtoffer] het voertuig probeerde te ontwijken, vervolgens die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 2 juli 2022 te Alkmaar [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Noord-Holland) heeft mishandeld door met een voertuig (vanuit stilstand hard op te trekken en) op die [slachtoffer] in te rijden en/of toen die [slachtoffer] het voertuig probeerde te ontwijken, vervolgens die [slachtoffer] aan te rijden;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 2 juli 2022 te Alkmaar [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een voertuig (vanuit stilstand hard op te trekken en) op die [slachtoffer] in te rijden en/of toen die [slachtoffer] het voertuig probeerde te ontwijken, vervolgens die [slachtoffer] aan te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, ook al kan het hof zich voor een groot gedeelte daarmee verenigen, om praktische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, de subsidiair tenlastegelegde mishandeling en de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging. Hiertoe voert hij in de kern aan dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het raken van de aangever. De verdachte wilde in zijn bestelbus, een automaat, achteruit rijden, maar de pook is per ongeluk in de versnelling geschoten, waardoor de auto vooruit schoot, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte en de andere bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, die de bewuste avond hevig geëmotioneerd was, achter het stuur van zijn bestelauto zat en gas gaf en dat de motor van het voertuig veel toeren maakte. De bestelauto reed vervolgens een stukje op de aangever af en raakte hem tegen het been. De aangever verklaarde daarover:
“Ik zag dat de bus ineens met hoge snelheid op mij af kwam (…). Ik stapte nog naar rechts om de bus te ontwijken. Ik zag dat dit niet voldoende was en dat de bus nog steeds mijn richting op ging. (…) Ik zag dat [verdachte] mij nog steeds aan keek. Ik probeerde de klap van de bus op te vangen door mijn handen op de motorkap te zetten. Ik voelde dat de bus mij raakte. Ik voelde dat ik een stukje werd meegenomen door de bus.”
De verklaring van de verdachte, dat de auto per ongeluk in de versnelling schoot terwijl hij achteruit probeerde te rijden, wordt tegengesproken door hetgeen de aangever en de getuigen verklaren.
Door met zijn bestelauto op de aangever, een voetganger, in te rijden, op een wijze zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een bestelauto een zwaar voertuig is, dat een voetganger een kwetsbare verkeersdeelnemer is, dat de verdachte gas gaf en dat het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt.
Wat betreft de bewuste aanvaarding van deze kans wijst het hof met name op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte in combinatie met de emotionele toestand van de verdachte; de verdachte nam de kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer op de koop toe.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 2 juli 2022 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een voertuig vanuit stilstand hard heeft opgetrokken en op die [slachtoffer] heeft ingereden en toen die [slachtoffer] het voertuig probeerde te ontwijken, vervolgens die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft bepleit geen gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de in eerste aanleg opgelegde 5 maanden, omdat de verdachte deze tijd volledig in voorarrest heeft doorgebracht, waarna zijn voorlopige hechtenis is opgeheven.
Voorts heeft de raadsman bepleit de in eerste aanleg opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden geheel voorwaardelijk op te leggen, nu de geldigheid van het rijbewijs van de verdachte reeds langdurig is geschorst, de verdachte inmiddels een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft ondergaan en de verdachte bij een positieve uitslag weer over zijn rijbewijs hoopt te beschikken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar, door met een bestelbus op hem in te rijden en de knie van de politieambtenaar te raken. Met dit handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en een gebrek aan respect getoond voor de politieambtenaar. Ook heeft de verdachte de politieambtenaar in zijn veiligheidsgevoel ernstig aangetast.
Gelet op de ernst van het feit komt alleen een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof in aanmerking genomen dat de landelijke oriëntatiepunten voor ‘bedreiging - inrijden op persoon’ als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden vermelden. In deze zaak gaat het echter om een poging tot zware mishandeling. Bovendien acht het hof strafverzwarend dat het slachtoffer een politieambtenaar is.
Anderzijds weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee zijn jeugdige leeftijd en dat hij voor het eerst geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Het hof zal daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid op leggen. Reden daarvoor is dat de verdachte zijn bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen heeft ingezet bij het plegen van een ernstig strafbaar feit. Wel ziet het hof aanleiding om deze straf voorwaardelijk op te leggen gelet op de omstandigheden die de verdediging naar voren heeft gebracht.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur, passend zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 ter zake immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte op een andere wijze in zijn persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens het incident is het slachtoffer angstig geweest en uit de toelichting op de vordering blijkt dat hij hier ook na het incident nog last van heeft gehouden. Mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van de normschending is het bestaan van geestelijk letsel voldoende komen vast te staan. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het
Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 juli 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. R.P. den Otter en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.