ECLI:NL:GHAMS:2023:1120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
23-002020-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis zware mishandeling met neusfractuur en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van zware mishandeling van de benadeelde partij, die op 22 december 2018 in Midwoud een gebroken neus opliep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem in het gezicht te slaan en te schoppen, terwijl de benadeelde op de grond lag. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij betrouwbaar waren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een taakstraf van 90 uur op, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding. De benadeelde partij had een vordering ingediend van € 7.417,19, maar het hof kende uiteindelijk € 4.227,50 toe, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat de verdachte een first offender was en dat er rekening moest worden gehouden met de lange tijdsduur sinds het incident. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer, die meerdere operaties heeft ondergaan en langdurig pijn heeft ervaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002020-21
datum uitspraak: 10 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-155863-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Midwoud, gemeente Medemblik, aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door die [benadeelde partij01] , tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of (terwijl die [benadeelde partij01] op de grond lag) tegen het gezicht, althans het hoofd, te schoppen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Midwoud, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of (terwijl die [benadeelde partij01] op de grond lag) tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Midwoud, gemeente Medemblik, [benadeelde partij01] , heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] , tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of (terwijl die [benadeelde partij01] op de grond lag) tegen het gezicht, althans het hoofd, te schoppen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
Het dossier bevat onvoldoende wettig bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte de aangever opzettelijk heeft verwond. De verdachte ontkent dat hij heeft geschopt. De aangever heeft verklaard dat hij niet weet wie hem de trap tegen zijn gezicht heeft gegeven. Van alle gehoorde getuigen is er slechts één, te weten de getuige [getuige01] , die heeft gezien wie er heeft getrapt. Zij wijst de verdachte aan als de dader. Getuige [getuige01] stond echter op ruime afstand van het incident. Van alle getuigen die dichtbij het incident hebben gestaan, heeft niemand gezien dat het de verdachte is geweest die de aangever heeft geschopt. In het geval het hof uitgaat van de lezing dat de neus van de aangever is gebroken door een klap in het gezicht, stelt de verdediging zich op het standpunt dat dit is gebeurd toen de verdachte zich probeerde los te rukken. De verdachte heeft hierbij geenszins de bedoeling gehad om de aangever te verwonden en dient dan ook in dit scenario te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 december 2018 de aangever heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en te schoppen. Het hof baseert zich hierbij op de verklaringen van de aangever en van de getuigen [getuige01] , [getuige02] en [getuige03] . De aangever heeft verklaard dat hij op 22 december 2018 is geslagen op zijn gezicht, waardoor hij op de grond is gevallen. Toen hij op de grond lag is hij krachtig en met geschoeide voet tegen zijn neus geschopt. De getuige [getuige01] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte in haastig tempo richting de aangever liep en dat hij hem met zijn rechterhand tegen de zijkant van zijn hoofd sloeg. Toen de aangever op de grond lag, is de verdachte met een boog om hem heengelopen en heeft hij hem een trap in het gezicht gegeven, aldus de getuige. Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen nu deze concreet en specifiek is, en op meerdere punten steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige02] en [getuige03] bij de politie en de rechter-commissaris. De getuige [getuige02] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de aangever een harde klap gaf. De verklaring van [getuige03] houdt in dat hij zag dat de aangever op de grond lag, en dat de man van wie hij later hoorde dat hij [verdachte01] heet, ‘die lange’, in het groepje erbij stond. Het hof neemt verder in aanmerking dat de getuige [getuige01] – in tegenstelling tot andere aanwezigen – op de avond van het incident niet onder invloed was van alcohol. Dat de getuige [getuige01] te ver van het incident heeft gestaan om het te kunnen zien, verwerpt het hof. Volgens de aangever stond de auto van getuige [getuige01] – waarin zij kerstpakketten aan het inladen was – op ongeveer 10 meter afstand van het incident. Er is geen enkele verklaring in het dossier waaruit blijkt dat de getuige [getuige01] op een plek heeft gestaan die daarvan verder verwijderd was.
Het hof constateert dat zowel de groep rondom de aangever als de groep rondom de verdachte, gelet op de (soms lange) tijd die is verstreken tussen het incident en het moment waarop zij hun verklaringen hebben afgelegd, gelegenheid kunnen hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Echter, juist omdat de verklaringen van de groep rondom de aangever op details niet geheel eensluidend zijn en zij aangeven dingen niet te hebben gezien, daar waar de groep rondom de verdachte wel eensluidend verklaart en hun verklaringen opmerkelijke hiaten vertonen, vindt het hof de verklaringen van de groep rondom de aangever, in tegenstelling tot die van de groep rondom de verdachte, authentiek en betrouwbaar.
Gelet op de ernst van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen, te weten een tweetal operaties onder volledige narcose en de duur van het herstel, zoals daarvan is gebleken uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de aangever afgelegde verklaring, acht het hof ook bewezen dat de aangever ten gevolge van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft de aangever krachtig en met geschoeide voet in het gezicht geschopt. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door aldus te handelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever hiermee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde zware mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2018 te Midwoud, gemeente Medemblik, aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door die [benadeelde partij01] tegen het gezicht, te slaan en terwijl die [benadeelde partij01] op de grond lag tegen het gezicht te schoppen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht – in geval van een veroordeling – rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte een first offender is en dat hij sinds het incident, dat inmiddels ruim
5 jaar geleden heeft plaatsgevonden, niet meer met justitie in aanraking is geweest. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte een voltijd baan heeft als [baan01] en lange werkdagen maakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Tijdens een uitgaansavond, na een woordenwisseling en enig duwen en trekken tussen diverse groepjes aanwezigen, waaronder de verdachte en het slachtoffer, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer tegen het gezicht geslagen en geschopt, waardoor een neusfractuur is ontstaan. Het slachtoffer heeft zich onder medische behandeling moeten stellen, is meermalen geopereerd en heeft nog lange tijd te kampen gehad met pijn en ongemak.
Het hof ziet in de omstandigheden van de onderhavige zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de straf enigszins te matigen. Het hof houdt rekening met het zeer lange tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit, te weten ruim viereneenhalf jaar. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 april 2023, is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en is hij sinds de pleegdatum niet meer met justitie in aanraking gekomen. De verdachte leidt een stabiel leven. Hij werkt als [baan01], heeft een inkomen en gaat binnenkort op zichzelf wonen. Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte een taakstraf opleggen. Het hof zal aan de straf geen voorwaardelijk strafdeel verbinden, omdat het hof voor deze verdachte een stok achter de deur niet meer nodig vindt.
Het hof stelt tot slot vast dat sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). De verdachte is voor het eerst bij de politie gehoord op 16 mei 2019, terwijl de politierechter op 7 juli 2021, ongeveer 25 maanden later, vonnis heeft gewezen. Echter, nu aan de verdachte een taakstraf zal worden opgelegd van minder dan honderd uren, zal het hof volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 90 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.417,19. De benadeelde partij is in zijn vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt € 4.917,19 te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadeposten:
  • a) Medische kosten € 727,50
  • b) Verlies aan verdienvermogen € 4.017,08
  • c) Reiskosten € 26,04
  • d) Huishoudelijke hulp € 146,59
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat gevorderde materiële schade integraal zal worden toewezen.
De raadsvrouw heeft de vordering gemotiveerd betwist. Zij heeft ten aanzien van de medische kosten (a) aangevoerd dat het bedrag van € 35,46 (
het hof begrijpt: €36,45)van 22 september 2019 niet voor toewijzing vatbaar is, nu de kennelijk toen gebruikte medicijnen los staan van de data waarop het slachtoffer is geopereerd. Ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen (b) heeft zij aangevoerd dat deze schade niet toewijsbaar is omdat onvoldoende is onderbouwd dat het slachtoffer daadwerkelijk niet heeft kunnen werken. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het toe te kennen bedrag zich zou moeten beperken tot de dagen waarop de aangever is geopereerd en een periode van twee tot drie dagen herstel. Ten aanzien van de reiskosten (c) heeft de raadsvrouw verzocht deze af te wijzen nu deze niet door het slachtoffer zijn gemaakt. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de huishoudelijke kosten (d) af te wijzen nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit de schadeposten a en b, waaronder (ad a) de genoemde medicijnen. Het hof heeft met betrekking tot schadepost b gebruik gemaakt van de schattingsbevoegdheid nu stukken ter onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreken, maar het hof het gelet op de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde letselverklaringen zeer aannemelijk acht dat het slachtoffer enkele dagen niet heeft kunnen werken. Het hof zal die materiële schade begroten op een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van in totaal € 2.727,50 zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige zal worden afgewezen.
Immateriële schade
De vordering ten aanzien van de immateriële schade bedraagt € 2500,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij aan immateriële schade in het geheel zal worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering aanzienlijk te matigen, nu ook het slachtoffer en zijn vrienden zich bij het incident niet onbetuigd hebben gelaten.
Het hof overweegt dat er inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 1.500,00. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 4.227,50 aan materiële en immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 302 van het
Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.227,50 (vierduizend tweehonderdzevenentwintig euro en vijftig cent)bestaande uit
€ 2.727,50 (tweeduizend zevenhonderdzevenentwintig euro en vijftig cent) materiële schadeen
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.227,50 (vierduizend tweehonderdzevenentwintig euro en vijftig cent) bestaande uit € 2.727,50 (tweeduizend zevenhonderdzevenentwintig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
22 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. E. de Greeve en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 mei 2023.
Mr. de Groot is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]