ECLI:NL:GHAMS:2023:1117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
23-000840-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het medeplegen van witwassen van meer dan 3,2 miljoen euro door het verkennen van de omgeving en het controleren van de geldoverdracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van meer dan 3,2 miljoen euro. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 en 23 september 2020 betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van een geldoverdracht. De verdachte heeft op 22 september de locatie van de overdracht verkend en op 23 september met de auto vooruit gereden om de omgeving te controleren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij lijfelijk aanwezig was bij de geldoverdracht. Echter, de medeplichtigheid werd wel bewezen verklaard, omdat de verdachte opzettelijk behulpzaam was bij de geldoverdracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar verbindt hieraan geen gevolgen. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de georganiseerde misdaad.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000840-21
datum uitspraak: 4 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-240291-20 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1982,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022 en 20 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft in de schriftuur als bedoeld in artikel 410, eerste lid, Sv van 15 april 2021 kenbaar gemaakt dat het appel is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De schriftuur behelst dan ook geen grieven ten aanzien van de veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022 ten aanzien van feit 2 de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep gevorderd. Het hof zal, overeenkomstig deze vordering van de advocaat-generaal, de officier van justitie ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging – en voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. Zaakdossier 1)
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 06 maart 2020 tot en met 23 september 2020, althans op of omstreeks 23 september 2020 te Purmerend en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en) heeft witgewassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer) een of meer (zeer omvangrijke) contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 4.749.165,- euro, althans 3.248.865,- euro (zie ALG.030), althans enig geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt en/of
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) is/zijn en/of wie voornoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair
[medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of tot dus ver onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 06 maart 2020 tot en met 23 september 2020, althans op of omstreeks 23 september 2020 te Purmerend en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt en/of een of meer voorwerp(en) en/of een meer geldbedrag(en) heeft/hebben witgewassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer) een of meer (zeer omvangrijke) contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 4.749.165,- euro, althans 3.248.865,- euro (zie ALG.030), althans enig geldbedrag
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt en/of
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) is/zijn en/of wie voornoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
tot en/of bij het plegen van welke(e) misdrijf/misdrijven verdachte op en of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 06 maart 2020 tot en met 23 september 2020, althans op of omstreeks 23 september 2020 te Purmerend en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
- door met de auto vooruit te rijden en/of de omgeving te controleren (ter contra-observatie) en/of (voor) te verkennen en/of
- de overdracht af te schermen en/of
- de overdracht te beveiligen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor wat betreft de vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair en de beslissing tot teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen PGP-telefoon.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van ruim 4,7 miljoen euro op 23 september 2020. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de geldoverdracht die op 23 september 2020 heeft plaatsgevonden, die de kwalificatie medeplegen rechtvaardigt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 zowel primair als subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de geldoverdracht die op 23 september 2020 heeft plaatsgevonden, beschikkingsmacht had over het geld, of opzettelijk een bijdrage heeft geleverd aan voornoemde geldoverdracht, waardoor een bewezenverklaring van zowel medeplegen als medeplichtigheid aan witwassen niet kan volgen.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 maart 2020 is het opsporingsonderzoek Sestus gestart. Het doel binnen het onderzoek Sestus was zicht te krijgen op een vermeende handel in verdovende middelen (harddrugs) en het witwassen van gelden. [1] In dit onderzoek zijn onder andere de verdachte en [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) afgeluisterd door middel van telefoontaps en opnames van vertrouwelijke communicatie (OVC), en geobserveerd met behulp van peilbakens op de bij hen in gebruik zijnde auto’s. Aan de hand van de hieruit afkomstige informatie is gebleken dat de verdachte en/of [medeverdachte01] korte ontmoetingen hadden. [2]
In het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2020 is vermeld dat de Seat met kenteken [kenteken01] (hierna: de Seat), in gebruik bij [medeverdachte01] , en de Audi met kenteken [kenteken02] (hierna: de Audi), die (mede) in gebruik was bij de verdachte, ten minste op 6 juni 2020, 7 juni 2020, 9 juni 2020, 11 juni 2020 en 28 juli 2020 gezamenlijke ritten hebben gemaakt. [3] Voorts blijkt uit twee andere processen-verbaal van bevindingen dat ook op 2 juni 2020 [4] en op 19 september 2020 [5] gezamenlijke ritten van die voertuigen hebben plaatsgevonden.
[medeverdachte01] , die ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord als getuige, heeft als verklaring voor deze gezamenlijke ritten gegeven dat hij samen met de verdachte ging sporten. Op vragen van het hof heeft [medeverdachte01] echter ook verklaard dat hij de verdachte weleens mee nam bij zaken die hij als “werk” bestempelt, en dat ze daarna samen gingen sporten. [6] Dit laatste vindt bevestiging in een tapgesprek op 2 juni 2020, kort na de gezamenlijke rit op die dag, waarin [medeverdachte01] zegt “dat hij aan het werk was”. [7]
Op 22 september 2020 is geobserveerd dat de Seat van [medeverdachte01] en de Audi van de verdachte beide naar Purmerend rijden, daar rondrijden en af en toe parkeren in de omgeving rondom de [adres02] en de [adres03] . Ook wordt tijdens de observatie een Mini gezien. Op enig moment rijden deze Mini, de Seat en de Audi (in een treintje) achter elkaar aan. [8] In een OVC-gesprek tussen [medeverdachte01] en een onbekend persoon van diezelfde dag, opgenomen in de Seat op een tijdstip dat de voertuigen in Purmerend zijn, wordt het volgende gezegd: [9]
11:03:05 uur
[medeverdachte01] : Heb je hem niet gezien
NN: he
[medeverdachte01] : Had je hem niet gezien?
NN: Jou?
[medeverdachte01] : Nee die andere jongen. Hij is bij die andere
NN: Die Cooper? Die reed daarheen.
[medeverdachte01] : Ik ga hem zeggen ja. Rij naar hem toe dan.
NN: Ja ik rij daarheen.
[medeverdachte01] : Ok
Later is te horen:
11:15:17 uur
[medeverdachte01] : Zes tassen Ma pang pang. Whoe
Op 23 september 2020 is geobserveerd dat de Seat van [medeverdachte01] en de Audi van de verdachte wederom in de richting van de [adres03] in Purmerend rijden, maar dat beide auto’s deze vanuit een andere richting naderen. Door het observatieteam en een politiehelikopter wordt waargenomen dat de Seat van [medeverdachte01] vervolgens op de [adres03] parkeert naast een Land Rover, waarvan de bestuurder wordt herkend als [medeverdachte02] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte02] ), en dat er zes tassen (twee zwarte tassen en vier witte boodschappentassen) worden overgedragen door [medeverdachte01] aan [medeverdachte02] . De tassen komen uit de Seat en worden in de Land Rover geplaatst. [10] Deze zes tassen zijn korte tijd later door de politie in de woning van [medeverdachte02] aangetroffen en bleken in totaal € 3.248.865,- aan contant geld te bevatten. [11] Anders dan de advocaat-generaal gaat het hof van dit bedrag uit, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat ook de 1,5 miljoen euro aangetroffen in een andere tas uit deze zes tassen afkomstig is.
Op deze dag zijn verschillende OVC-gesprekken opgenomen in de Seat van [medeverdachte01] .
Omstreeks 12.22 uur – voorafgaand aan de rit van de Seat naar Purmerend – heeft [medeverdachte01] een gesprek met een onbekend persoon. [12] Uit de inhoud van dit gesprek leidt het hof af dat op dit moment de tassen met geld in de Seat worden geplaatst. De onbekende persoon vraagt op enig moment aan [medeverdachte01] :
“Waar is die Audi dan.”
In twee latere OVC-gesprekken, op tijdstippen waarop de Seat in Purmerend is, wordt het volgende gezegd (en is het volgende te horen): [13]
12:53:15 uur
[medeverdachte01] : Hoe gaat het?
NN: Ben je alleen.
[medeverdachte01] : Nee iemand reed voor.
(Er wordt uitgestapt)
NN: Hoe normaler je doet hoe beter he.
[medeverdachte01] : Daarom
Langdurig gerommel in het voertuig
12:54:10 uur
(…)
[medeverdachte01] : Ik spreek je later he.
Voertuig wordt gestart.
Gelet op de tijd gaat het hof ervan uit dat dit gesprek heeft plaatsgevonden ten tijde van de geldoverdracht door [medeverdachte01] aan [medeverdachte02] .
12:55:15 uur
[medeverdachte01] : Wat is met je oor?
[verdachte01] (sh): he
[medeverdachte01] : Wat is met je oor? Gister ofzo of van die airpods?
[verdachte01] : nee ooronsteking heb je niet gehoord?
(…)
[medeverdachte01] : ooh ik zag het gister in de auto
[verdachte01] :ooh je zag het
(…)
[medeverdachte01] : Onspannen. Gaat goed toch.
[verdachte01] : Ja toch.
[medeverdachte01] : Deze is klaar nu.
[verdachte01] : Hij is klaar toch.
[medeverdachte01] : Enge bedrag.
[verdachte01] : Maar ja is normaal.
[medeverdachte01] : Maar dan zijn wij in principe de volgde toch?
[verdachte01] : He
[medeverdachte01] : Dan zijn wij in principe de volgende toch?
[verdachte01] : Eigenlijk wel ja.
[medeverdachte01] : Want volgens mij die andere man die doet euh..
(…)
[medeverdachte01] : Ja man. Die andere doet via wisselen.
[verdachte01] : Beter toch
[medeverdachte01] : Ja beter. Dus ik denk dat wij de volgende zijn.
[verdachte01] : Ja lekker toch
De stemmen in dit gesprek zijn door een verbalisant herkend als die van [medeverdachte01] en van de verdachte. [14]
Het hof overweegt als volgt.
Voor het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte op zowel 22 als 23 september 2020 in de Audi naar Purmerend is gereden, op tijden dat ook [medeverdachte01] in de Seat naar Purmerend reed.
Wat betreft 23 september 2020 heeft de verdachte dit duidelijk erkend. [15] Wat betreft 22 september 2020 wijst het hof op het hierboven als laatste vermelde OVC-gesprek tussen [medeverdachte01] en de verdachte van 23 september 2020, waarin [medeverdachte01] zegt: “ik zag het gister in de auto”. Voorts betreft de Audi het voertuig van de verdachte en heeft de verdachte in eerste aanleg, nadat hem de observatie van 22 september 2020 was voorgehouden, gezegd: “
(…) ik denk wel dat ik in mijn auto heb gezeten.
(…) Het klopt wel dat de Audi van mij was.” [16]
De verdachte heeft verklaard dat deze gezamenlijke ritten, net als alle gezamenlijke ritten tussen de Seat en de Audi, verband hielden met het gezamenlijk sporten van hem en [medeverdachte01] en dat dat het enige was waarover hij met [medeverdachte01] contact had. Het hof acht dit, gezien voornoemde feiten en omstandigheden, met name de inhoud van de OVC-gesprekken, ongeloofwaardig. Voorts is er – met uitzondering van wellicht de ritten naar de Bosbaan in Amsterdam – ook geen enkele steun in het dossier te vinden voor deze verklaring. Wat betreft de eerdere gezamenlijke ritten overweegt het hof dat dit sporten dan ook zou hebben plaatsgevonden op diverse uit de buurt gelegen locaties in het land, zoals Numansdorp (19 september 2020) en Kockengen (11 juni 2020), hetgeen – gelet op de inhoud van de processen-verbaal betreffende deze ritten – volstrekt onaannemelijk is.
Op 23 september 2020 zegt [medeverdachte01] ten tijde van de geldoverdracht, op de vraag of hij alleen is: “Nee iemand reed voor”. Voorafgaand aan deze overdracht, bij het plaatsen van de tassen met geld in de Seat, had iemand hem naar “die Audi” gevraagd. Direct na de geldoverdracht (binnen enkele minuten) hebben [medeverdachte01] en de verdachte contact, tijdens welk contact door [medeverdachte01] wordt gezegd: “Deze is klaar nu.” Zoals vermeld, zijn er op 23 september 2020 zes tassen met geld overgedragen. In een OVC-gesprek op 22 september 2020 zegt [medeverdachte01] : “Zes tassen Ma pang pang. Whoe”. Gelet op deze uitlating en nu de gezamenlijke ritten op zowel 22 september 2020 als 23 september 2020 naar (ongeveer) dezelfde locatie in Purmerend gingen, staat voor het hof vast, dat de rit op 22 september 2020 verband houdt met de geldoverdracht een dag later. In een OVC-gesprek op 22 september 2020, ter plaatse in Purmerend, zegt [medeverdachte01] tegen iemand: “Heb je hem niet gezien, (…) die andere jongen. Hij is bij die andere”. Zoals vermeld, was op 22 september 2020 (alleen) de Audi van de verdachte gezamenlijk met de Seat van [medeverdachte01] naar Purmerend gereden. Het hof acht deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs. Zij duiden op betrokkenheid van de verdachte. Nu de verklaring van de verdachte over het gezamenlijk sporten door het hof als ongeloofwaardig terzijde is geschoven, bestaat er geen redelijke verklaring die deze redengevendheid ontzenuwt.
De inhoud van het op 23 september 2020 gevoerde OVC-gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte01] – waarin onder meer wordt gesproken over een ‘enge bedrag’ – kan niet anders worden geduid dan dat het verband houdt met de overdracht van de zes tassen die kort daarvoor heeft plaatsgevonden en waarin een zeer grote hoeveelheid contant geld is aangetroffen. Op grond hiervan constateert het hof dat de verdachte ervan op de hoogte was dat op 23 september 2020 geld is overgedragen. Als [medeverdachte01] zeer kort na de overdracht van het geld spreekt over ‘enge bedrag’ zegt de verdachte: ‘Maar ja is normaal’. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte wist dat het om de overdracht van een grote som geld ging.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusies dat op 22 september 2020 een voorverkenning heeft plaatsgevonden van de plek waar de geldoverdracht zou plaatsvinden, dat op 23 september 2020 ter plaatse door [medeverdachte01] een bedrag van ruim 3,2 miljoen euro aan [medeverdachte02] is overgedragen en dat de verdachte hierbij betrokkenheid heeft gehad. De vraag die het hof thans moet beantwoorden is of deze betrokkenheid de kwalificatie medeplegen dan wel medeplichtigheid rechtvaardigt.
Vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, het medeplegen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier blijkt dat de verdachte niet lijfelijk aanwezig is geweest bij de geldoverdracht door [medeverdachte01] aan [medeverdachte02] en dat de handelingen die de verdachte in het kader van deze geldoverdracht heeft verricht in de regel met medeplichtigheid in verband worden gebracht.
Mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad acht het hof onvoldoende concreet bewijs aanwezig voor het oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met [medeverdachte01] heeft samengewerkt dat hij als een medepleger moet worden aangemerkt. Hetgeen de advocaat-generaal in dit verband naar voren heeft gebracht, is daarvoor onvoldoende.
Bewezenverklaring medeplichtigheid
Het hof acht wel de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bewezen. De verdachte is op 22 en 23 september 2020 opzettelijk behulpzaam geweest, met name door op 22 september 2020 de plaats van de geldoverdracht voor te verkennen en op 23 september 2020 vooruit te rijden en de plaats/omgeving (nogmaals) te controleren.
Dat de verdachte, naast opzet op het behulpzaam zijn, ook opzet op het gronddelict, witwassen, heeft gehad, vloeit uit het voorgaande voort.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
[medeverdachte01] op 23 september 2020 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen heeft witgewassen, immers hebben hij, [medeverdachte01] , en zijn mededader geldbedragen van in totaal 3.248.865,- euro verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl zij wisten dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 22 september 2020 en 23 september 2020 te Purmerend opzettelijk behulpzaam is geweest
- door met de auto vooruit te rijden en/of de omgeving te controleren en/of (voor) te verkennen.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 37 maanden gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen van meer dan 3,2 miljoen euro, door ten behoeve van deze geldoverdracht met de auto vooruit te rijden, de omgeving te controleren of voor te verkennen. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte, gelet op de omvang van het geldbedrag, een bijdrage geleverd aan de georganiseerde misdaad. Daarnaast tast witwassen de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan en wordt het regulier handels- en betalingsverkeer erdoor ondermijnd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de ernst van het feit komt slechts een vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Daarnaast merkt het hof op dat nu de verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid, zijn rol vergeleken met die van de medeverdachte(n) in die zin beperkt is. Dit is ook reden waarom het hof zal afwijken van de eis van de advocaat-generaal.
Redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden met iets meer dan een maand. Gelet op de geringe mate waarin deze termijn is overschreden, volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

In beslag genomen voorwerp

Bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit is de op de beslaglijst onder 28 vermelde PGP-telefoon aangetroffen. Dit voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, zal worden onttrokken aan het verkeer, omdat het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang en dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36d, 47, 48, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK GSM (Omschrijving: 5973337; pgp telefoon, Iphone 11 Pro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. S. Jongeling en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2023.
Mr. N.J.M. de Munnik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal ‘Relaas algemeen dossier’ van 1 februari 2021, p. AD. ALGEMEEN RELAAS-8.
2.Idem, p. AD. ALGEMEEN RELAAS-9.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2020, p. ZD01-333.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2020, p. ZD01-378.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 7 december 2020, p. ZD01-410.
6.De verklaring van de getuige [medeverdachte01] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2023.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2020, p. ZD01-380.
8.Proces-verbaal van observatie 22 september 2020 Purmerend van 1 oktober 2020 en 22 oktober 2020, p. ZD01-34 t/m ZD01-39.
9.Schriftelijk stuk, te weten uitwerking OVC-gesprek 22 september 2020 met sessienummer 385, p. ZD01-43.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2020, p. ZD01-61 t/m ZD01-74.
11.Proces-verbaal van relaas van 1 februari 2021, p. ZD01-12.
12.Schriftelijk stuk, te weten uitwerking OVC-gesprek 23 september 2020 met sessienummer 398, p. ZD01-75 en ZD01-76.
13.Schriftelijk stuk, te weten uitwerking OVC-gesprek 23 september 2020 met sessienummer 399, p. ZD01-77 en ZD01-78.
14.Proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2020, p. ZD01-81.
15.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022.
16.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 maart 2021.