ECLI:NL:GHAMS:2023:1114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.323.495/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die de Surinaamse nationaliteit heeft, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de kinderrechter van 25 november 2022, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats]. De moeder stelde dat er geen noodzaak was voor de ondertoezichtstelling en dat de zorgen die door de Raad voor de Kinderbescherming waren geuit, niet gerechtvaardigd waren. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in het verleden onder toezicht hebben gestaan en dat er zorgen waren over hun ontwikkeling, maar dat deze zorgen inmiddels niet meer aanwezig zijn. De GI heeft geprobeerd contact te leggen met de moeder, maar zonder succes. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2023 is gebleken dat de kinderen momenteel goed functioneren op school en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer zijn. Het hof heeft daarom de ondertoezichtstelling met ingang van de datum van de beschikking in hoger beroep vernietigd, maar de eerdere beschikking voor de periode tot heden bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof heeft overwogen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar thans niet meer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.323.495/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/724434 / JE RK 22-728
beschikking van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats ] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Als informant zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats ] , gevestigd te [plaats ] (hierna te noemen: de GI);
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), van 25 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 24 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 november 2022.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van 10 maart 2023 van de zijde van de moeder met het procesdossier eerste aanleg;
- een bericht van 31 maart 2023 van de zijde van de moeder met bijlagen;
- een bericht van 14 april 2023 van de zijde van de moeder.
2.3
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
Tijdens het (in 2015 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader (hierna: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2009 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2010 te [plaats B] .
Hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De moeder heeft de Surinaamse nationaliteit. De kinderen (en de vader) hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
De kinderen zijn door de vader erkend. De moeder oefent sinds de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2014 het gezag uit over de kinderen.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.3
De kinderen hebben van 23 januari 2015 tot februari 2016 onder toezicht gestaan van de GI en zijn van 23 januari 2015 tot mei 2015 met een machtiging uit huis geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 25 november 2022 tot 25 november 2023.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu de moeder de Surinaamse nationaliteit heeft en de kinderen en de vader de Nederlandse nationaliteit, heeft de zaak een internationaal karakter. Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in het onderhavige geschil omdat de kinderen verblijven in [plaats ] . Ingevolge artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis) zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunten
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van een noodzaak die een ondertoezichtstelling van de kinderen rechtvaardigt. De feiten en omstandigheden die in het onderzoek van de raad worden vermeld, kunnen niet leiden tot een ondertoezichtstelling. Door de kinderrechter, maar ook door de raad, is niet geconcretiseerd waar de ontwikkelingsbedreiging uit bestaat. Het verzoek tot onderzoek van de GI aan de raad dateert van 7 februari 2022 en verwijst naar een melding bij Veilig Thuis van voor juli 2020. Die melding heeft reeds een vervolg gehad bij spoedhulp. Op de basisschool werd [minderjarige 1] gepest. Inmiddels gaat het goed met [minderjarige 1] op de middelbare school (CSB [plaats ] ). Zij heeft twee trajecten doorlopen bij de orthopedagoog; hieruit is niet gebleken dat sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum. Mocht hulp van de orthopedagoog opnieuw nodig zijn, dan zal de moeder daar gebruik van maken. Met [minderjarige 2] gaat het ook goed op school, zij gaat over naar het volgende schooljaar. Vanuit de Bascule, de spoedhulp en de orthopedagoog zijn geen zorgen naar voren gekomen op grond waarvan een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Er zijn geen nieuwe zorgmeldingen meer gedaan. Het gezin heeft diverse trajecten doorlopen en daaruit zijn geen grote zorgen naar voren gekomen. Door de kinderrechter is de gang van zaken rond de uithuisplaatsing van de kinderen ten onterechte niet meegewogen. De kinderrechter heeft ook ten onrechte niet meegewogen dat de moeder slachtoffer is van de toeslagenaffaire. De moeder zal niet samenwerken met de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven het verzoek om de kinderen onder toezicht te stellen te handhaven. De zorgen die staan beschreven in de raadsrapportage van 25 oktober 2022 worden door de moeder onvoldoende herkend. Er is getracht hulpverlening in te zetten. Het advies van spoedhulp is niet opgevolgd door de moeder. De GI heeft op meerdere manieren geprobeerd in contact te komen met de moeder, hetgeen niet is gelukt. Vanuit school wordt op dit moment gemeld dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Onduidelijk is wat op dit moment de specifieke zorgen zijn. De sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] , zoals in het rapport van de raad is omschreven, is een ontwikkelingsbedreiging. Ten aanzien van [minderjarige 2] verwijst de raad naar de in het rapport beschreven zorgen. Er is onvoldoende zicht op de thuissituatie van de kinderen. Daarom is het van belang dat de moeder in gesprek gaat met de GI en met de school om in kaart te brengen welke zorgen er spelen en welke hulpverlening moet worden ingezet.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat er recent contact is geweest met de coördinator van het ondersteuningsteam van de school van [minderjarige 1] . De enige zorg die de school op dit moment meldt, is dat [minderjarige 1] vaak te laat komt. Het gaat goed met [minderjarige 1] op school maar zij heeft moeite om mee te komen met de gymlessen. De school van [minderjarige 1] is niet meer teruggekomen op het vermoeden dat [minderjarige 1] een stoornis in het autistisch spectrum zou hebben. De school heeft geen helder antwoord kunnen geven op de vragen van de gezinsmanager over een zorgmelding die door de school bij Veilig Thuis zou zijn gedaan op 7 november 2022 en geeft daar dus geen duidelijkheid over. De school van [minderjarige 2] meldt geen zorgen over haar. De zorgen die bestonden ten tijde van de raadsrapportage bestaan op dit moment niet meer. Er is door de GI geprobeerd via mail, brief en telefonisch contact te krijgen met de moeder maar hier is geen enkele reactie op gekomen. De gezinsmanager wil graag in gesprek met de moeder om te onderzoeken wat zij voor de moeder en de kinderen kan betekenen. Op dit moment is er, behalve de informatie die wordt verstrekt vanuit de school van de kinderen, geen zicht op de opvoedsituatie van de kinderen. Als [minderjarige 1] in de toekomst te laat blijft komen op school dan blijft de leerplichtambtenaar betrokken en is de kans groot dat er weer zorgmeldingen worden gedaan.
Beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of de kinderen terecht onder toezicht zijn gesteld, of de gronden daarvoor ook thans nog aanwezig zijn en of deze maatregel ook nu nog nodig is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken.
De kinderen hebben in het verleden een aantal jaren onder toezicht gestaan. In die periode zijn de kinderen ook een aantal maanden uit huis geplaatst geweest. De ondertoezichtstelling is in 2019 afgesloten. Op 12 april 2021 is er door de (basis)school een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan. In mei 2021 is vanuit Veilig Thuis spoedhulp ingezet en in juni 2021 is de GI opnieuw betrokken geraakt. Door spoedhulp is onder andere geadviseerd om het Ouder- en Kindteam in te schakelen. De moeder heeft dit advies niet opgevolgd en heeft gekozen voor een orthopedagoog. De GI heeft op 7 februari 2022 een verzoek tot onderzoek (VTO) gedaan bij de raad omdat het niet lukte een samenwerking aan te gaan met de moeder en de GI zich zorgen maakte over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Op 14 juli 2022 is opnieuw een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis, nu door het CSB [plaats ] , waarin door de school zorgen zijn geuit over [minderjarige 1] en haar ontwikkeling. Het is de GI tot op heden niet gelukt om in gesprek te gaan met de moeder; de moeder heeft niet gereageerd op de brieven, mails en telefoontjes van de gezinsmanager. De gezinsmanager heeft recentelijk geïnformeerd bij de school van [minderjarige 1] en bij de school van [minderjarige 2] . Uit deze gesprekken zijn, los van het te laat komen van [minderjarige 1] en het niet goed meekomen van haar bij de gymles, geen zorgen naar voren gekomen.
Uit het VTO blijkt dat de rapportage van Veilig Thuis van 12 april 2021 was gebaseerd op een melding van de school van de kinderen en dat er met name zorgen bestonden over [minderjarige 1] . Deze rapportage is, anders dan de moeder heeft gesteld, de basis geweest voor het VTO. Uit die rapportage van 12 april 2021 blijkt dat er zorgen waren over de cognitieve ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het schoolverzuim van [minderjarige 1] . Daarnaast is het vermoeden uitgesproken dat bij [minderjarige 1] sprake zou kunnen zijn van een stoornis in het autistisch spectrum. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn zorgen geuit over haar cognitieve ontwikkeling. De in het raadsrapport geschetste zorgen, bestaande uit onder andere het verzuim van school, het te laat komen, de tekenen van vermoeidheid bij beide kinderen en de gedragsproblemen, werden door de moeder niet herkend. De moeder heeft niet gereageerd op de verzoeken van de GI om met hen in gesprek te gaan waardoor de GI een VTO aan de raad heeft gedaan en de raad na onderzoek heeft besloten een verzoek tot ondertoezichtstelling aan de rechtbank te doen. Uit het rapport van de raad is gebleken dat er sprake was van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen, die was gelegen in de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en het ontbreken van zicht op veiligheid in de opvoedsituatie bij de moeder. Ten tijde van de bestreden beschikking bestond dan ook geen zicht op de opvoedomgeving waarin de kinderen opgroeiden, maar waren vanuit de school van beide kinderen wel genoemde ernstige zorgen geuit. Het hof is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor beide kinderen.
5.7
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de zorgen die in de raadsrapportage staan vermeld niet meer, althans niet in een zodanige vorm of ernst, aanwezig zijn dat gesproken kan worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De GI heeft geïnformeerd bij de school van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] en uit die gesprekken is gebleken dat er over beide kinderen geen grote zorgen meer bestaan. De coördinator van het ondersteuningsteam van het CSB [plaats ] - die op 14 juli 2022 met de raad heeft gesproken als informant voor het raadsrapport - heeft aangegeven dat [minderjarige 1] nog af en toe te laat komt en niet goed kan meekomen tijdens de gymles, maar verdere aandachtspunten of zorgen, waaronder het eerder geuite vermoeden of sprake zou kunnen zijn van een stoornis in het autistisch spectrum, zijn niet genoemd. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn geen specifieke aandachtpunten of zorgen naar voren gekomen. Het hof is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat ook thans nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.
5.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal daarom, voor zover de kinderen onder toezicht zijn gesteld tot heden, worden bekrachtigd, terwijl het verzoek tot ondertoezichtstelling zal worden afgewezen voor zover het de periode vanaf heden betreft, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode met ingang van heden betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de raad voor zover het de ondertoezichtstelling voor de periode met ingang van heden betreft af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.T. Hoogland en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 16 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.