ECLI:NL:GHAMS:2023:1112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.322.361/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel gezag over minderjarige na beëindiging gezag ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de ouders om hersteld te worden in het gezag over hun minderjarige dochter, geboren in 2005. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. V.N. Sakkers, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2022, waarin hun verzoek om herstel van gezag was afgewezen. De gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de GI) was verweerster in deze procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds de beëindiging van hun gezag in 2020 niet in staat zijn gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun dochter op zich te nemen. De minderjarige heeft in haar leven veel instabiliteit en onrust gekend, en er zijn zorgen over haar ontwikkeling en welzijn. De GI heeft de voogdij over de minderjarige en heeft aangegeven dat het niet in haar belang is om de ouders weer met het gezag te belasten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn advies ook aangegeven dat er onvoldoende aanleiding is om het gezag te herstellen, gezien de ontwikkelingsschade die de ouders bij de minderjarige hebben veroorzaakt.

Het hof heeft geconcludeerd dat de situatie van de ouders ten tijde van de gezagsbeëindiging niet voldoende is veranderd om hen opnieuw in het gezag te herstellen. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Het hof heeft daarom het verzoek van de ouders afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die op dit moment de stabiliteit en ondersteuning van de GI nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.361/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/719073 /FA RK 22/3798
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak van:

1.[stiefvader] ,

verder te noemen: de stiefvader,
wonende te [plaats A] ,

2.[de moeder] ,

verder te noemen: de moeder,
wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. V.N. Sakkers te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als (overige) belanghebbende in de procedure aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in]
2005 te [plaats B] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 26 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 24 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 oktober 2022.
2.2
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de raad van 13 februari 2023 met bijlage;
- een brief van de ouders van 13 maart 2023 met bijlagen (producties 8 tot en met 10);
- een brief van de raad van 10 maart 2023;
- een bericht van de ouders van 22 maart 2023 met bijlage;
- een brief van de GI van 20 maart 2023 met bijlagen.
2.3
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
De raad is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
[in] 2005 is [minderjarige] geboren uit de moeder. De biologische vader van [minderjarige] is niet in beeld.
3.2
In 2013 is de stiefvader mede met het gezag over [minderjarige] belast.
3.3
Op 18 november 2020 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd.
3.4
[minderjarige] verbleef van 17 juli 2020 tot 19 januari 2021 bij grootouders stiefvaderszijde. Van 19 januari 2021 tot april 2022 verbleef zij in verschillende (al dan niet gesloten) jeugdzorginstellingen.
3.5
[minderjarige] woont sinds april 2022 afwisselend bij de moeder en de stiefvader. Zij staat in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres van de stiefvader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de ouders om op grond van art. 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te worden hersteld in het gezag over [minderjarige] , afgewezen.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, hun gezag over [minderjarige] te herstellen en de GI te veroordelen in de proceskosten.
4.3
De GI verzoekt afwijzing van de verzoeken van de ouders. Subsidiair verzoekt de GI om een bijzondere curator te benoemen en advies te laten uitbrengen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Op grond van artikel 1:277 lid 1 onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder op zijn verzoek in het gezag worden hersteld wanneer dit in het belang van de minderjarige is en de ouder in staat kan worden geacht om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
De standpunten
5.2
De ouders stellen, kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om hen te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] , heeft afgewezen. Feitelijk voeren de ouders alle gezagstaken uit en daarnaast is er geen samenwerking tussen de ouders en de GI, aldus de ouders.
5.3
De GI is van mening dat het niet in het belang is van [minderjarige] om de ouders te herstellen in het gezag.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft zich in de brief van 10 maart 2023 – met verwijzing naar het raadsrapport van 20 juli 2020 - op het standpunt gesteld dat het in het beroepschrift gestelde onvoldoende aanleiding geeft om de ouders weer met het gezag over [minderjarige] te belasten. De ontwikkelingsschade die ouders bij [minderjarige] hebben veroorzaakt is groot en het inzicht in de oorzaak ervan is tot op heden nauwelijks bij de ouders aanwezig, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.5
Zoals hiervoor onder 5.1 is vermeld, neemt de wet het belang van [minderjarige] tot uitgangspunt bij de vraag of herstel van het gezag van de ouders is aangewezen. [minderjarige] heeft in haar leven zeer veel instabiliteit en onrust gekend. Er is sprake van een jarenlang patroon van zorgelijke signalen in de leefomgeving van [minderjarige] . In 2020 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd. [minderjarige] heeft in 2020 een periode bij haar grootouders gewoond en vervolgens in verschillende (al dan niet gesloten) jeugdzorginstellingen verbleven. Sinds april 2022 woont zij afwisselend bij de moeder en de stiefvader. Uit de stukken en het op de zitting in hoger beroep besprokene is naar voren gekomen dat het op dit moment niet goed gaat met [minderjarige] . Nadat zij in augustus 2022 met behulp van de GI weer was gestart met school, is opnieuw sprake van ernstig schoolverzuim en is de leerplichtambtenaar betrokken. [minderjarige] wil psychische hulp, maar die is nog niet op gang gekomen. Zij staat niet open voor hulpverlening in de vorm van het FACT-team of een dagbehandeling, maar wil met de hulp van de GI een doorverwijzing van de huisarts krijgen om een traject te gaan volgen bij een psycholoog.
Uit psychodiagnostisch onderzoek van Pluryn van 28 juli 2021 komt naar voren dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is bij wie sprake is van een complex trauma, een verstoord hechtingsproces, KOPP-problematiek en ouder-kindrelatieproblematiek. [minderjarige] is 17 jaar en er rest nog maar een korte periode tot haar meerderjarigheid. Het hof acht het, net als de rechtbank, van groot belang dat [minderjarige] tot aan haar volwassenheid de hulpverlening en behandeling aangeboden blijft krijgen die zij nodig heeft en dat zij op het moment dat ze daaraan toe is, wordt toegeleid naar een goede en zelfstandige woonplek. De GI kan op een stabiele en bestendige wijze deze belangen voor [minderjarige] behartigen. Het is naar het oordeel van het hof dan ook van belang dat de voogdij - in de nog maar korte periode dat [minderjarige] minderjarig zal zijn - bij de GI blijft. Het hof acht de ouders niet duurzaam in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen, zoals zij verzoeken. Daarvoor is de situatie zoals deze was ten tijde van de gezagsbeëindiging onvoldoende veranderd. In het beroepschrift wordt naar voren gebracht dat de ouders [minderjarige] een stabiele en veilige omgeving bieden en dat zij samen met [minderjarige] een drie-eenheid vormen, maar dit vindt onvoldoende steun in de processtukken. Het hof verwijst in dit verband naar de inhoud van de mailwisselingen van 8 november en 19 december 2022 tussen de ouders alsmede naar de brief van de raad van 10 maart 2023. In die brief wordt onder meer aangegeven dat de stiefvader in november 2022 nog een zorgmelding over [minderjarige] bij Veilig Thuis heeft gedaan omdat sprake zou zijn van een zorgelijke opvoedsituatie bij de moeder. Daarbij komt dat de ouders, indien zij wederom met het gezag zouden worden belast, in het belang van [minderjarige] moeten kunnen samenwerken met de hulpverlening. Zowel uit de stukken in het dossier als uit hetgeen is besproken ter zitting in hoger beroep volgt dat de verhouding tussen de stiefvader en de hulpverlening dusdanig is verstoord dat die samenwerking niet mogelijk is. Dit is niet in [minderjarige] ’s belang.
Het hof zal het verzoek van de ouders om hen gezamenlijk in het gezag over [minderjarige] te herstellen, dan ook afwijzen.
Hetgeen overigens door de ouders (gezamenlijk, of afzonderlijk door de stiefvader) is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.6
Gelet op de aard van de procedure draagt ieder der partijen de eigen proceskosten.
5.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, A.N. van de Beek en J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 16 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.