ECLI:NL:GHAMS:2023:1065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
23-001498-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak poging moord, veroordeling poging doodslag met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor poging tot moord en poging tot doodslag op haar echtgenoot. De tenlastelegging betrof een steekincident op 18 oktober 2018 in Hoofddorp, waarbij de verdachte met een mes haar echtgenoot in de hals heeft gestoken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 80 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft het vonnis vernietigd. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, wat leidde tot vrijspraak van de poging tot moord. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de lange duur van de procedure, aanleiding gaven om de gevangenisstraf te verlagen naar 60 maanden. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van het hof door niet terug te keren na de begrafenis van haar vader. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001498-21
datum uitspraak: 10 mei 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-207538-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1988,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, aan haar echtgenoot [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de hals en/of de borst en/of de luchtweg en/of lucht onder de huid en/of een beschadigde long, heeft toegebracht door een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] te steken;
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot
[slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, haar echtgenoot [slachtoffer01] heeft mishandeld door een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] te steken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de hals en/of de borst en/of de luchtweg en/of lucht onder de huid en/of een beschadigde long ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverwegingen

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Naast de aangifte bevat het dossier geen bewijs voor het daderschap van de verdachte. Deze aangifte is niet betrouwbaar. De aangever heeft onder ede verklaard dat hij in zijn aangifte heeft gelogen en heeft bovendien erg wisselend verklaard. Bij de rechtbank verklaart hij dat hij tot de conclusie is gekomen dat zijn vrouw hem moet hebben neergestoken, maar dat hij dit niet heeft gezien. De de-auditu-verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] kunnen niet als steunbewijs worden gebruikt. De getuige [getuige01] heeft al voordat hij met [getuige02] in het ziekenhuis bij de aangever naar binnen ging tegen de verbalisanten gezegd dat de verdachte de dader is. Bij de rechter-commissaris verklaart hij dat het slachtoffer niet kon praten. Dit verhoudt zich moeizaam tot de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] , die relateren dat [getuige01] , toen hij uit de ziekenhuiskamer van [slachtoffer01] kwam, heeft verklaard dat [slachtoffer01] had gezegd dat de verdachte hem had neergestoken. Er zijn teveel onduidelijkheden over wat er in de kamer van [slachtoffer01] zou zijn gezegd.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte van de primair tenlastegelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake was van voorbedachte raad. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad tot beraad, laat staan voor de vaststelling dat zij zich ook daadwerkelijk heeft beraden. Er is niet komen vast te staan wanneer de verdachte het besluit heeft genomen om het slachtoffer te steken. Niet valt uit te sluiten dat sprake is geweest van een plotselinge opwelling op het moment dat de verdachte aan het bed van het slachtoffer stond, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van een ‘unus testis’- situatie, dat de aangifte van [slachtoffer01] van 18 oktober 2018 als betrouwbaar kan worden aangemerkt en dat het opzet van de verdachte op de dood van de aangever kan worden bewezen.
Het hof neemt de nadere bewijsoverwegingen van de rechtbank op deze punten dan ook over, met dien verstande dat het hof de de-auditu-verklaringen van [getuige01] en [getuige02] , die inhouden dat de aangever hun daags na het steekincident in het ziekenhuis heeft verteld dat de verdachte hem heeft gestoken, niet voor het bewijs gebruikt. De daarop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank onder het kopje
‘aangifte betrouwbaar’neemt het hof daarom niet over.
Geen voorbedachte raad: vrijspraak poging tot moord
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank heeft uit de omstandigheid dat de verdachte gewapend met een mes de slaapkamer is ingegaan, het mes achter haar rug hield en voor zij hem stak tegen de aangever heeft gezegd dat één van hen naar de hemel zou gaan en de ander naar de gevangenis, afgeleid dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden op wat zij ging doen. Het hof oordeelt hierover anders. De overweging van de rechtbank – en het subsidiaire standpunt van de raadsman – dat onduidelijk is wanneer de verdachte heeft besloten om de aangever te steken wordt wel door het hof gevolgd. Er zijn immers geen concrete gebeurtenissen komen vast te staan waaruit kan worden afgeleid op welk moment de verdachte dat besluit moet hebben genomen. In het bijzonder is niet duidelijk geworden waar het mes vandaan kwam dat de verdachte heeft gebruikt, zodat er geen informatie is over het tijdsverloop tussen het bij zich steken van het mes en het steekincident. Bewezen is alleen dat de verdachte op enig moment gewapend met een mes de slaapkamer is ingelopen en vrijwel direct daarna de aangever heeft gestoken. Uit die gang van zaken kan niet worden afgeleid dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden. De woorden die de verdachte volgens de aangever vlak voor het steken heeft uitgesproken getuigen naar het oordeel het hof niet zonder meer van beraad, maar kunnen ook zijn geuit in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof acht de voorbedachte raad dan ook niet bewezen, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven met een mes in de hals van die [slachtoffer01] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die haar strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair tenlastegelegde poging moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 82 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op haar toenmalige echtgenoot. Zij heeft het slachtoffer totaal onverhoeds, terwijl hij weerloos in zijn bed lag, in de hals gestoken. Het slachtoffer liep hierdoor een forse steekwond op, die blijkens de medische informatie potentieel levensbedreigend was. Hij heeft ten gevolge van het feit meerdere operaties moeten ondergaan en heeft drie weken moeten herstellen. Met haar handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict met een voor de rechtsorde schokkend karakter.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof ook mee dat de verdachte niet is teruggekomen van de op
22 augustus 2023 door het hof verleende schorsing van de voorlopige hechtenis wegens het overlijden van haar vader in Turkije. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het door het hof in haar gestelde vertrouwen dat zij na de begrafenis van haar vader zou terugkeren naar Nederland.
Alles overziend kan naar het oordeel van het hof niet met een andere of lichtere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 62 maanden passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De verdachte is op 19 oktober 2018 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank op 21 mei 2021, ruim 2 jaar en 7 maanden later, vonnis heeft gewezen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze omstandigheid deels te wijten is aan de verdediging.
Op de pro-formazitting van 2 juli 2019 heeft de toenmalige raadsman van verdachte namelijk aangegeven dat hij over een geluidsopname beschikt, waarop een ander dan verdachte bekent dat hij [slachtoffer01] heeft neergestoken. Eerst op 6 september 2019 heeft de toenmalige raadsman de geluidsopname aan de officier van justitie verstrekt, zodat deze toen pas kon worden onderzocht. Gelet hierop stelt het hof vast dat de redelijke termijn met 5 maanden is overschreden. Hierin ziet het hof aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 62 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. E. de Greeve en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 mei 2023.
Mr. de Groot is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]