ECLI:NL:GHAMS:2023:1030

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
23-000455-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de strafoplegging in een diefstalzaak met valse identiteitskaart en opzetheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 februari 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een (lok)portemonnee van de politie, het voorhanden hebben van een valse identiteitskaart en opzetheling van een mobiele telefoon. Het hof overwoog dat de diefstal van een portemonnee, ook al was het een lokportemonnee, niet alleen financiële schade met zich meebrengt, maar ook overlast voor de eigenaar. De verdachte had geen respect voor het eigendomsrecht van anderen en maakte misbruik van het vertrouwen in identiteitsdocumenten. De opzetheling van de mobiele telefoon droeg bij aan het bevorderen van vermogensdelicten. Het hof oordeelde dat er een hoog recidiverisico was, gezien de eerdere veroordelingen en de huidige omstandigheden van de verdachte. De opgelegde straf werd verhoogd tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met een maand onvoorwaardelijk en twee jaren voorwaardelijk. Het hof besloot dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op, zodra de duur van de hechtenis gelijk was aan de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000455-23
datum uitspraak: 4 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-027091-23 en 02-142615-22 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteplaats02] ) op [geboortedatum01] 1995,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt en na het eventueel instellen van beroep in cassatie uitgewerkt zal opnemen in de op te maken aanvulling op dit arrest. Hierbij overweegt het hof dat de door het hof toegelaten wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde niet aan de bevestiging van het vonnis in de weg staat, nu het hof niet toekomt aan een oordeel over het gewijzigde onderdeel van de tenlastelegging.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien het hof hier niet toe overgaat heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte daarnaast nog een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van een (lok)portemonnee van de politie. Hoewel het in dit geval toevalligerwijs om een zogeheten lokportemonnee ging, levert een dergelijke diefstal gewoonlijk naast financiële schade ook overlast met zich mee. Het verliezen van een portemonnee gaat ten slotte niet zelden gepaard met een hoop administratieve rompslomp, omdat men doorgaans belangrijke passen en documenten (zoals bijvoorbeeld een bankpas, rijbewijs of identiteitsbewijs) pleegt te bewaren in een portemonnee. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een valse dan wel vervalste Portugese identiteitskaart. Daarmee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van identiteitsdocumenten pleegt te worden gesteld en ook moet kunnen worden gesteld. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een mobiele telefoon. De verdachte heeft geprofiteerd van het misdrijf van een ander, van welk misdrijf de eigenaar van de telefoon hinder heeft ondervonden. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten nu hiervoor voor de daders van die delicten een afzetmogelijkheid wordt geschapen voor de met hun misdrijven verkregen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2023 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten. Hoewel de verdachte woordelijk spijt heeft betuigd van hetgeen hij heeft gedaan, heeft hij het hof evenwel onvoldoende ervan kunnen overtuigen dat die spijt ook oprecht is en dat hij zich realiseert dat dit vervelende strafbare feiten betreffen en hij echt verkeerd heeft gehandeld. Dit tezamen met de omstandigheid dat de verdachte geen middelen van bestaan heeft en over zijn verblijfsstatus en mogelijke verblijfplaats onvoldoende duidelijkheid bestaat, maakt dat het hof van oordeel is dat, indien de verdachte op vrije voeten komt, er sprake is van een hoog recidiverisico. Bij het hof ontbreekt dan ook het vertrouwen dat de verdachte zich in de toekomst niet meer schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten. Dit brengt het hof ertoe een iets hogere straf op te leggen dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, zij het dat dit hogere deel in voorwaardelijke vorm aan de verdachte wordt opgelegd. Het voorwaardelijke deel gevangenisstraf dient als stok achter deur teneinde de verdachte ervan te weerhouden weer op het boevenpad te gaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 231, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de (tenuitvoerlegging van de) straf.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 mei 2023.
Mrs. H.J.M. Smid-Verhage en J.W.P. van Heusden zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.