ECLI:NL:GHAMS:2022:942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
23-003873-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Holland inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 oktober 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962, was betrokken bij een verkeersongeval waarbij de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 maart 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er een aannemelijk scenario was waarin de heer [slachtoffer] het ongeval had veroorzaakt. Dit werd onderbouwd met een rapport van deskundige [naam].

Het hof heeft echter geoordeeld dat de simulatie van het ongeval door de deskundige niet betrouwbaar was, omdat deze was gebaseerd op aannames die onvoldoende steun vonden in het dossier. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft de straffen herzien en bepaald dat de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden opgelegd krijgt, beide met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de gevolgen voor zowel de verdachte als het slachtoffer. Het hof heeft de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003873-19
datum uitspraak: 28 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-003353-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd en met dien verstande dat het hof de gronden voor de bewezenverklaring als volgt aanvult.
De raadsman heeft – mede op grond het in hoger beroep ingebrachte rapport van ing. [naam] van 15 juni 2021 – gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging omdat er een aannemelijk scenario is waarin niet de verdachte maar [slachtoffer] het ongeval heeft veroorzaakt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het op basis van het voornoemde rapport van [naam] technisch mogelijk is dat de verdachte, in reactie op het feit dat de auto van [slachtoffer] door onoplettendheid van [slachtoffer] (hij zou zijn afgeleid door een alarmsignaal van zijn Board Computer Taxi) op de weghelft van de verdachte is terechtgekomen, naar links heeft gestuurd om een aanrijding te vermijden nadat een voor hem rijdende SUV remde en naar rechts de berm instuurde waardoor de verdachte zicht kreeg op de hem tegemoetkomende auto van [slachtoffer]. Omdat ook [slachtoffer] een beweging naar rechts heeft gemaakt om weer op zijn eigen weghelft te komen was een ongeval niet meer te vermijden waardoor ook te verklaren valt dat de botsingsplaats voor het grootste deel op de weghelft van [slachtoffer] kan worden bepaald.
Ter terechtzitting in hoger beroep is [naam] als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op verzoek van de verdediging op basis van de beschikbare gegevens het voor de verdachte meest gunstige ongevalsscenario heeft geconfigureerd. Het hof neemt in aanmerking dat het rapport van [naam] aldus geen verkeersongevallenanalyse is. Bovendien is [naam] bij de simulatie van het ongevalsscenario dat past bij de door de verdediging geschetste toedracht uitgegaan van een groot aantal aannames die geen dan wel onvoldoende steun vinden in het procesdossier. Zo is tot uitgangspunt genomen dat de auto van [slachtoffer] met een constante snelheid van 70 km/u reed en deels op de verkeerde weghelft is terechtgekomen, dat de auto van de verdachte vlak voor de botsing 95 km/u reed en hij reageerde op een mogelijk voor hem rijdend voertuig door te remmen en naar links te sturen waardoor de snelheid van zijn auto op het moment van de botsing 75 km/u was. Daarnaast moet in deze simulatie ook de auto die mogelijk voor de verdachte reed hebben geremd en zijn uitgeweken naar rechts de berm in, waardoor de verdachte zicht kreeg op de auto van [slachtoffer], die op enig ogenblik moet hebben bemerkt dat hij op de verkeerde weghelft was terechtgekomen en zijn voertuig naar rechts stuurde in de richting van de voor hem geldende rijbaan, waar dan uiteindelijk de botsing plaatsvond. Het dossier biedt echter geen concrete, verifieerbare onderbouwing voor deze aannames. Gelet op dit alles acht het hof de ongevalssimulatie van [naam] geen betrouwbare basis voor het vaststellen van de toedracht van het ongeval. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het geschetste - mogelijke - alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het hof verwerpt het verweer.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde (het primair tenlastelegde) veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van zestig uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, beide met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft zijn aandacht niet voortdurend op de weg en bij het besturen van zijn auto gehad. Hierdoor is hij op een tweebaansweg, waar een maximum snelheid van 100 km/u gold, over de dubbele doorgetrokken streep naar links uitgeweken en is hij op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen, waarna hij op de tegemoetkomende auto van het slachtoffer, de heer [slachtoffer], is gebotst. De verdachte heeft zich daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer, met tot gevolg dat de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer] kan als gevolg van het ongeluk zijn linkerarm niet meer gebruiken en zijn beroep als taxichauffeur niet meer uitoefenen.
Anderzijds erkent het hof de grote gevolgen van het ongeluk voor de verdachte. Hij is zelf ook ernstig gewond geraakt en daardoor minder mobiel en hij kan zijn werk als offshore machinist op pijpenleggers niet meer voortzetten. De verdachte kan zich van het ongeval niets herinneren en zijn leven wordt totaal beheerst door de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. Hij is een ander mens geworden, kan niet accepteren dat hij schuld heeft aan het ongeval en voelt een enorme drang om het tegendeel te bewijzen.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van het lange tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de strafoplegging, alsmede met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2022 niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en zich ook nadien niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, ziet het hof aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de door de rechtbank opgelegde straffen.
Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, een voorwaardelijke taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. F.A. Hartsuiker en mr. V.M.A. Sinnige,
in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2022.
=========================================================================
[…]