In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 oktober 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962, was betrokken bij een verkeersongeval waarbij de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 maart 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er een aannemelijk scenario was waarin de heer [slachtoffer] het ongeval had veroorzaakt. Dit werd onderbouwd met een rapport van deskundige [naam].
Het hof heeft echter geoordeeld dat de simulatie van het ongeval door de deskundige niet betrouwbaar was, omdat deze was gebaseerd op aannames die onvoldoende steun vonden in het dossier. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft de straffen herzien en bepaald dat de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden opgelegd krijgt, beide met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de gevolgen voor zowel de verdachte als het slachtoffer. Het hof heeft de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.