ECLI:NL:GHAMS:2022:941

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.297.178/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst tot overdracht van vorderingen en doorbelasting van incassokosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van TRFI B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. TRFI is een onderneming die handelsvorderingen van ondernemers koopt en heeft een overeenkomst gesloten met Metselbedrijf [X B.V.] voor het gebruik van haar diensten. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat TRFI een bedrag van € 17.486,07 aan [X B.V.] moest terugbetalen, omdat TRFI onvoldoende had aangetoond dat zij gerechtigd was om dit bedrag te verrekenen op basis van de TREFI overeenkomst. TRFI heeft in hoger beroep zes grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat de kosten voor de werkzaamheden van de incassoservice Intrum Justitia voor rekening van [X B.V.] komen en dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van onverschuldigde betaling.

Het hof heeft de grieven van TRFI in grote lijnen gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de kosten voor de werkzaamheden van Intrum, die als de aangewezen 'Servicer' incassowerkzaamheden heeft uitgevoerd, op grond van de gemaakte afspraken voor rekening van [X B.V.] komen. De artikelen in de TREFI overeenkomst zijn duidelijk en de boekenclausule die partijen hebben afgesproken, houdt in dat de administratie van TRFI als volledig bewijs geldt, tenzij [X B.V.] tegenbewijs levert. Aangezien [X B.V.] niet voldoende heeft aangetoond dat de door TRFI doorbelaste kosten onjuist zijn, heeft het hof geoordeeld dat de kantonrechter het vonnis ten onrechte heeft toegewezen.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [X B.V.] af. Tevens wordt [X B.V.] veroordeeld tot terugbetaling aan TRFI van het bedrag dat TRFI ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [X B.V.] heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. [X B.V.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.178/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 8248186 / CV EXPL 20-34
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 maart 2022
inzake
TRFI B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. R.L.G. Kraaijvanger te Utrecht,
tegen
METSELBEDRIJF [X B.V.],
gevestigd te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna TRFI en [X B.V.] genoemd.
TRFI is bij dagvaarding van 11 juni 2021, tevens houdende memorie van grieven, met producties, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 maart 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [X B.V.] als eiseres en TRFI als gedaagde.
Tegen [X B.V.] is verstek verleend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
TRFI heeft – samengevat – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de vorderingen van [X B.V.] zal afwijzen en [X B.V.] zal veroordelen om al hetgeen TRFI ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [X B.V.] heeft voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van [X B.V.] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
TRFI heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover TRFI tegen deze feiten geen grief heeft gericht, dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere niet door partijen (voldoende) betwiste feiten, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
TRFI is een onderneming die handelsvorderingen van ondernemers koopt. Deze vorderingen worden aan TRFI gecedeerd.
2.2
[X B.V.] is een metselbedrijf.
2.3
TRFI en [X B.V.] , die wordt aangeduid als ‘de Groep’, hebben op 16 augustus 2017 een overeenkomst gesloten voor het gebruik door [X B.V.] van de diensten van TRFI, de zogenoemde TREFI overeenkomst. De TREFI overeenkomst bepaalt voor zover relevant:

Artikel 4 Servicer
4.1
Als TRFI eigenaar is van de facturen zal TRFI zorg dragen voor de facturering, administratie, bewaking, incasso en rapportage van de Vorderingen. TRFI, als rechthebbende van de verkochte en overgedragen Vorderingen, wijst hierbij de Groep aan als primair verantwoordelijke voor het administreren van de Vorderingen middels het TREFI Platform. De Groep wijst een van de op het TREFI Platform genoemde Servicers aan waarmee TRFI contracteert. De aangewezen Servicer zal incasso-taken uitvoeren voor de Vorderingen vanaf het eerdere moment waarop (i) de Groep haar taken niet tijdig uitvoert of (ii) de debiteur van de Vorderingen in verzuim is en de Groep de Servicer verzoekt deze taken over te nemen of (iii) TRFI de Groep verzoekt, ter volledige discretie van TRFI, om de Servicer de genoemde taken over te laten nemen. De kosten voor de Servicer zullen in rekening worden gebracht overeenkomstig het Trefi Prijsbeleid.
4.2
Indien het kredietproces kan profiteren door het maken van juridische kosten, zal TRFI goedkeuring vragen van de Groep voor het maken van dergelijke kosten. Indien de Groep de kosten goedkeurt kan TRFI een voorziening treffen voor dergelijke kosten. TRFI mag de door Groep goedgekeurde kosten niet overschrijden.’

Artikel 6 Kosten
(…)
6.3
De kosten van derden zoals het TREFI Bankrekening en de kosten van Servicers zijn voor rekening van de Groep.
(…)

Artikel 15 Algemeen
(…)
15.3
De boeken en systemen van TRFI strekken tot volledig bewijs. De Groepsleden mogen geen betaling of andere verplichting opschorten wanneer zij vermoeden dat TRFI een incorrecte berekening heeft gemaakt.
Art. 15 lid 3 wordt hierna aangeduid als ‘de boekenclausule’.
2.4
Eveneens op 16 augustus 2017 hebben TRFI en [X B.V.] een ‘Koopovereenkomst van Vorderingen’ gesloten. De koopovereenkomst beschrijft de wijze waarop elke verkoop en overdracht van vorderingen zal plaatsvinden.
2.5
[X B.V.] heeft vorderingen overgedragen aan TRFI. Voor de incasso van (een aantal van) deze vorderingen heeft TRFI gebruikt gemaakt van de diensten van incasso-organisatie Intrum Justitia, een Servicer als bedoeld in artikel 4 van de TREFI overeenkomst (hierna: Intrum). Intrum heeft voor haar werkzaamheden kosten bij TRFI in rekening gebracht, waarvan TRFI op haar beurt een deel aan [X B.V.] heeft doorbelast door dit in mindering te brengen op het bedrag dat TRFI nog aan [X B.V.] verschuldigd was uit hoofde van de koopprijs van de overgedragen vorderingen.
2.6
Het Trefi Prijsbeleid bepaalt ten aanzien van de kosten van de werkzaamheden van Intrum dat deze worden berekend aan de hand van het door Intrum bij de debiteur geïncasseerde bedrag. Voor bedragen tussen € 1.500,00 en € 10.000,00 bedragen de kosten 15% van het geïncasseerde bedrag en voor bedragen tussen € 10.000,00 en € 100.000,00 is dat 10%.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [X B.V.] terugbetaling gevorderd van het hiervoor onder 2.5 bedoelde, door TRFI aan [X B.V.] doorbelaste bedrag. Dit betreft kosten ter incasso door Intrum van de door [X B.V.] aan TRFI verkochte vorderingen. [X B.V.] gaat in haar dagvaarding uit van een hoofdsom van € 17.791,30. De kantonrechter, die uitgaat van een hoofdsom van € 17.486,07, nu dit blijkt uit een door TRFI overgelegd overzicht en niet is gebleken dat dat een hoger bedrag zou moeten zijn, heeft de vordering van [X B.V.] toegewezen omdat TRFI onvoldoende heeft gesteld dat zij gerechtigd is dit bedrag op grond van de TREFI overeenkomst te verrekenen.
3.2
TRFI komt met zes grieven op tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende motivering. Het hof ziet aanleiding om eerst de grieven 4, 5 en 6 te behandelen.
3.3
Met grief 4 bestrijdt TRFI het oordeel van de kantonrechter dat het voor [X B.V.] niet duidelijk is of en welke kosten Intrum heeft gemaakt en dat TRFI geen, althans onvoldoende inzage heeft gegeven in haar administratie, waarop zij de hoogte van de kosten heeft gebaseerd. Voorts heeft de kantonrechter volgens TRFI ten onrechte overwogen dat de TREFI overeenkomst onduidelijk is en dat deze onduidelijkheden voor rekening en risico van TRFI komen.
3.4
Het hof stelt voorop dat er geen twijfel over kan bestaan dat de kosten voor de werkzaamheden van Intrum, die als de op grond van de TREFI overeenkomst aangewezen ‘Servicer’ incassowerkzaamheden heeft uitgevoerd, op grond van de tussen TRFI en [X B.V.] gemaakte afspraken voor rekening van [X B.V.] komen. De artikelen 4.1 en 6.3 van de TREFI overeenkomst zijn wat dat betreft ondubbelzinnig. Voor zover [X B.V.] op basis van artikel 4.2 van de TREFI overeenkomst meent dat haar goedkeuring vereist is voor het inschakelen van Intrum, onderschrijft het hof het standpunt van TRFI dat de kosten voor het inschakelen van een ‘Servicer’ in de in artikel 4.1 bedoelde gevallen tegen het tarief van het daar genoemde Trefi Prijsbeleid, geen juridische kosten zijn zoals bedoeld in artikel 4.2, omdat daarmee nog geen juridisch traject wordt opgestart.
3.5
[X B.V.] heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het Trefi Prijsbeleid, nu dit niet voor of bij het aangaan van de TREFI overeenkomst aan [X B.V.] ter hand is gesteld en overigens ook onduidelijk is. [X B.V.] stelt daartoe dat het Trefi Prijsbeleid zich op het online platform van TRFI bevond, waartoe zij pas na ondertekening van de TREFI overeenkomst toegang kreeg en dus pas vanaf dat moment daarvan kennis kon nemen. Bovendien was het Trefi Prijsbeleid opgesteld in het Engels en volgens [X B.V.] reeds daarom onduidelijk.
3.6
Naar het oordeel van het hof zijn de bepalingen van het Trefi Prijsbeleid geen algemene voorwaarden, zodat zij niet langs die weg vatbaar zijn voor vernietiging. Het Trefi Prijsbeleid bepaalt (mede) de prijs van de aan [X B.V.] verleende diensten en heeft daarom betrekking op de kern van de prestaties van partijen. Daarnaast merkt het hof op dat het op de weg van [X B.V.] had gelegen om, indien zij er belang aan hechtte voor of bij het afsluiten van de TREFI overeenkomst kennis te nemen van de tarieven van de Servicers, bij TRFI hiernaar te informeren. Indien het Trefi Prijsbeleid voor [X B.V.] onduidelijk was, nadat zij er eenmaal kennis van genomen had, had het eveneens op haar weg gelegen om ervoor te zorgen dat zij de gewenste duidelijkheid verkreeg.
3.7
TRFI heeft een uitdraai uit haar administratie, afrekeningen en specificaties (productie 7 t/m 9 van TRFI) overgelegd waarmee zij, met een beroep op de boekenclausule, de door haar aan [X B.V.] doorbelaste kosten onderbouwt. De boekenclausule is een bewijsovereenkomst waarmee partijen, in afwijking van de wettelijke regels over bewijskracht, hebben bepaald dat de boeken en systemen van TRFI strekken tot volledig (dwingend) bewijs, behoudens – nu dit niet wettelijk of contractueel is uitgesloten – tegenbewijs. Deze clausule brengt met zich dat TRFI bij gemotiveerde betwisting door [X B.V.] dient aan te tonen dat haar opgave overeenkomt met de gegevens in haar administratie.
3.8
Uit de door TRFI overgelegde overzichten volgt dat TRFI € 17.486,07 heeft doorbelast aan [X B.V.] in verband met incasso-werkzaamheden van Intrum. Op grond van de boekenclausule staat de juistheid van het doorbelaste bedrag behoudens tegenbewijs vast. [X B.V.] , op wiens weg dat ligt, heeft de juistheid van deze overzichten niet dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden. Met haar stellingen over het ontbreken van transparantie in deze overzichten gaat [X B.V.] ten onrechte voorbij aan de boekenclausule, die nu juist met zich brengt dat van de juistheid van deze overzichten moet worden uitgegaan. Bovendien geeft de als productie 7 door TRFI overgelegde uitdraai uit haar administratie een overzicht van de door de debiteuren van [X B.V.] betaalde bedragen en de netto door [X B.V.] verschuldigde kosten in verband met de werkzaamheden van Intrum (dit overzicht sluit op een bedrag van € 17.486,07). [X B.V.] heeft tegen dit overzicht onvoldoende ingebracht. De door [X B.V.] gestelde betaling door haar debiteur Paas van incassokosten en rente laat onverlet dat kosten aan Intrum moeten worden voldaan. TRFI heeft immers onweersproken aangevoerd dat de aan de debiteuren door Intrum in rekening gebrachte incassokosten lager zijn dan de door TRFI met Intrum overeengekomen vergoeding die is opgenomen in het Trefi Prijsbeleid. [X B.V.] kan tot slot niet worden gevolgd in haar stelling dat TRFI de vordering op Plegt-Vos ten onrechte uit handen heeft gegeven aan Intrum. Dat TRFI nog even had kunnen wachten op de aangekondigde betaling neemt niet weg dat zij op grond van art. 4.1 van de TREFI overeenkomst bevoegd was de vordering ter incasso uit handen te geven.
3.9
Het voorgaande betekent dat grief 4 slaagt.
3.1
Met grief 5 verzet TRFI zich tegen rov. 3.10 en 3.11 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter overweegt dat er sprake is van onverschuldigde betaling door [X B.V.] aan TRFI en dat TRFI het bedrag van € 17.486,07 dient terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Uit hetgeen hiervoor bij de behandeling van grief 4 is overwogen volgt dat [X B.V.] geen vordering op TRFI op grond van onverschuldigde betaling toekomt, zodat de grief slaagt.
3.11
De zesde en laatste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat TRFI de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan [X B.V.] dient te voldoen. Gezien het voorgaande slaagt ook deze grief.
3.12
Gelet op het voorgaande dient het bestreden vonnis reeds te worden vernietigd. Aan de behandeling van de grieven 1, 2 en 3 komt het hof derhalve niet toe. [X B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [X B.V.] af;
veroordeelt [X B.V.] tot terugbetaling aan TRFI van al hetgeen TRFI ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [X B.V.] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door TRFI;
veroordeelt [X B.V.] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van TRFI begroot op € 746,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.196,62 aan verschotten en € 1.114,00 voor salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W.M. Tromp, mr. W.A.H. Melissen en mr. L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.