Het voorgaande in aanmerking genomen, geldt als “grove nalatigheid”, gelet op de taalkundige betekenis van art. 9 lid 2 AV 2002 en art. 17 leden 1 en 4 AV 2015, gedrag van de klant dat een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid vertoont. De zinsnede “verplichting van de bank om (het ontstaan van) schade te beperken” ziet, gelet op de taalkundige betekenis en art. 6 leden 3 en 4 AV 2002 en art. 14 lid 3
AV 2015, op gedrag van Rabobank voor zover dat redelijkerwijs van haar kan worden verlangd om de schade voor de klant die voortvloeit uit zijn grove nalatigheid te beperken.
[bestuurster] bewaarde haar bankpas op een plaats die gemakkelijk toegankelijk was voor kantoorgenoten als zij niet op haar werkplek zat, te weten in haar werktas die altijd naast haar bureau op kantoor stond, en zij heeft de pincode aan haar stagiaire gegeven. Aldus is sprake van grove nalatigheid van [bestuurster] (en daarmee van [x B.V.] ) als bedoeld in art. 11 aanhef en sub a AV 2002 en 18 aanhef en sub a AV 2015.
[bestuurster] heeft op 25 januari 2017 om 19.17 uur gebeld met de bank. Uit de onder 3.12 weergegeven interne e-mail van de bank volgt dat [bestuurster] aan de medewerkster van de bank heeft meegedeeld dat zij haar bankpas kwijt was, dat haar pincode bij nog iemand bekend was en dat op “de rekening” € 94.000 moest staan. Reeds gelet op deze informatie van [bestuurster] had van de betrokken bankmedewerkster in redelijkheid mogen worden verwacht dat zij actief onderzoek had gedaan, aangezien een groot financieel belang van de rekeninghouder in het geding was doordat de mogelijkheid bestond dat dezelfde persoon de bankpas had én de pincode kende. De bankmedewerkster had ook moeten beseffen dat bedoelde persoon door middel van een (generieke) Rabo Scanner onbevoegd over dit saldo zou kunnen beschikken of een ander daartoe in de gelegenheid zou kunnen stellen. De bankmedewerkster heeft blijkens de e-mail wel enig onderzoek gedaan naar een andere rekening nadat zij op de door haar bekeken rekening op geen enkele dag een saldo van € 94.000 zag. Indien zij het onderzoek had gedaan dat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht, dan had zij de spaarrekening van [x B.V.] , waarover enkel beschikt kon worden door middel van overboeking van bedragen van de spaarrekening naar de betaalrekening van [x B.V.] , aangetroffen en had zij gezien dat daarop de dagen voor 25 januari 2017 wel een saldo van circa € 94.000 stond, maar dat dit saldo ten tijde van de melding op 25 januari 2017 aanzienlijk was verminderd. Mocht deze informatie niet direct zichtbaar zijn geweest voor de bankmedewerkster, dan had het op haar weg gelegen om bij [bestuurster] verder door te vragen inzake het door [bestuurster] genoemde bedrag van
€ 94.000 dan zij blijkens de e-mail van 24 maart 2017 kennelijk heeft gedaan en vervolgens nader onderzoek te doen naar de bij- en afschrijvingen van de spaar- en betaalrekening van [x B.V.] . Nu Rabobank tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft verklaard dat de klantmedewerker naar de mutaties op de rekening heeft gekeken en ook naar het saldo van de rekening, maar dat niet duidelijk is wat precies zichtbaar was voor haar, komt het het hof niet aannemelijk voor dat de medewerkster deze informatie helemaal niet kon raadplegen.
Door dat onderzoek van de bankmedewerkster zou dan duidelijk zijn geworden dat in totaal € 94.000 in de ochtend van 25 januari 2017 was overgeboekt van de spaar-rekening naar de betaalrekening van [x B.V.] en vervolgens naar een ING-rekening. Uit de melding van [bestuurster] had het de bankmedewerkster duidelijk moeten zijn geweest dat [bestuurster] deze overboekingen niet had gedaan, aangezien zij meedeelde dat € 94.000 op “de rekening” stond. Een extra aanwijzing daarvoor was de mededeling van [bestuurster] dat “altijd een bedrag van € 221,50 binnenkomt en dat er verder niets van afgaat” (zie de interne e-mail van Rabobank onder 3.12).