ECLI:NL:GHAMS:2022:83

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
23-000659-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met een vuurwapen en voorhanden hebben van een wapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een wapen. De tenlastelegging betrof een incident op 7 september 2020 te Bergen (NH), waarbij de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan het slachtoffer heeft getoond en daarbij dreigende woorden heeft geuit. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat het slachtoffer zich niet bedreigd voelde, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren dat er bij het slachtoffer redelijke vrees kon ontstaan. Het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal, waaronder het aantreffen van een revolver in de schuur van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000659-21
datum uitspraak: 13 januari 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-312348-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 december 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 september 2020 te Bergen (NH), althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en/of daarmee
te zwaaien en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ben voor niemand bang.
Ik heb hier iets liggen waarmee ik het wel zal regelen" en/of "ik schiet je kop eraf",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 7 september 2020 te Bergen (NH), althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)revolver, kaliber .22 short, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hetgeen hem is ten laste gelegd. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] – onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv – onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal zodat niet aan het wettelijke vereiste bewijsminimum is voldaan.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake van bedreiging kan zijn, omdat [slachtoffer] zelf bij de politie heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen heeft de raadsman aangevoerd dat het aantreffen van het wapen in de schuur van de verdachte niet kan dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer], omdat het een niet-afgesloten schuur betreft die voor eenieder toegankelijk is.
Het hof overweegt het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard op 7 september 2020 de verdachte te hebben aangesproken op de ontsnapte hengst waar de verdachte voor verantwoordelijk was. De verdachte heeft daarop gezegd dat hij voor niemand bang is en wel iets heeft liggen waarmee hij dat wel zal regelen. Hij is naar zijn voertuig gelopen en haalde uit het dashboardkastje een pistool. Het betrof een klein model pistool en was zwart van kleur. De verdachte zwaaide met het wapen en [slachtoffer] keek in de loop van het pistool. Vervolgens heeft de verdachte het wapen weer teruggelegd in het voertuig.
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde, maar dat het hem toch niet lekker zat. Hij dacht aan wat allemaal aangericht kon worden met dat pistool en besloot om die reden toch de alarmlijn te bellen.
Nadat hij gebeld heeft naar de alarmlijn zag hij de verdachte met het wapen, waarmee de verdachte kort daarvoor zwaaide, diens schuur in lopen. De verdachte deed zijn best om het wapen uit het zicht te houden. Nadat de verdachte weer uit de schuur is gekomen, is hij vertrokken in zijn auto.
Kort daarop is de verdachte door de politie staande gehouden. Zonder dat de verbalisant het vroeg, verklaarde de verdachte dat hij geen wapen had. In de schuur trof de politie een (alarm)pistool en een revolver aan.
De verklaring van [slachtoffer] vindt naar het oordeel van het hof voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder in het aantreffen van de wapens in de schuur van de verdachte als ook diens spontane mededeling ten overstaan van de verbalisant die hem kort na het voorval staande hield. Het hof acht vorenstaande redengevend voor het bewijs dat de verdachte daadwerkelijk met een wapen heeft lopen zwaaien. De verdediging heeft gesteld dat het een openbaar toegankelijke schuur betrof, maar heeft die stelling geen handen en voeten gegeven, waardoor het hof die niet ziet als een aannemelijke, voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring, wat naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden wel van de verdachte mocht worden verwacht. Het staat daarmee voor het hof vast dat de verdachte het aangetroffen wapen voorhanden heeft gehad en heeft gericht – omdat [slachtoffer] recht in de loop kon kijken – op [slachtoffer].
De vraag of de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan ten laste gelegde bedreiging, nu [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde, beantwoordt het hof bevestigend. Een strafbare bedreiging moet naar haar aard geschikt zijn en onder dusdanige omstandigheden geuit dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook kon worden gepleegd. Het betreft een geobjectiveerde toets, die bij de beoordeling of sprake is geweest van een bedreiging van zwaarder gewicht is dan hoe het slachtoffer zelf (subjectief) de bedreiging heeft ervaren. Het hof overweegt dat het zwaaien en richten van een wapen op een ander persoon in combinatie met de gebezigde woorden naar zijn aard geschikt zijn om de redelijke vrees te doen laten ontstaan dat een misdrijf tegen het leven gericht daadwerkelijk gepleegd kon worden. Daarbij heeft het hof betrokken dat – alhoewel [slachtoffer] zelf heeft verklaard niet onder de indruk te zijn – hij toch de politie heeft gebeld omdat het hem niet lekker zat en de situatie dusdanig was dat hij vond dat er iets mee moest gebeuren.
Het hof verwerpt alle verweren en komt tot de navolgende bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 september 2020 te Bergen (NH), [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer] te tonen en daarmee te
zwaaien en
- daarbij [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ben voor niemand bang. Ik heb hier iets liggen waarmee ik het wel zal regelen”.
2.
hij op 7 september 2020 te Bergen (NH), een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een revolver, kaliber .22 short voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – geen taakstraf op te leggen gelet op de leeftijd van de verdachte en dat de uitvoering in Coronatijd niet eenvoudig is. De raadsman heeft gevraagd om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door een wapen te tonen en daarmee te zwaaien en te zeggen: “ik ben voor niemand bang. Ik heb hier iets liggen waarmee ik het wel zal regelen”. Dreigementen zoals die door de verdachte zijn geuit, roepen bij de geadresseerden daarvan in het algemeen gevoelens van onveiligheid op. De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver. Het ongeoorloofde bezit van een dergelijk vuurwapen brengt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen met zich vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. Verder draagt het bezit van vuurwapens sterk bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Om die redenen kan hier niet anders op worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die ter zake van het bezit van een vuurwapen en het bedreigen met een (nep)vuurwapen plegen te worden opgelegd. De door de politierechter opgelegde straf – die in hoger beroep door de advocaat-generaal is geëist – loopt daarmee uit de pas en is dus te laag omdat deze geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Om die reden kan ook niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman is gesuggereerd. Het hof zal echter in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn leeftijd en persoonlijke omstandigheden en zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Dit deel dient als steun in de rug dan wel stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. D. Radder en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 januari 2022.