ECLI:NL:GHAMS:2022:816

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
23-003714-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk in vereniging aanwezig hebben van 22.500 gram softdrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk in vereniging aanwezig hebben van 22.500 gram softdrugs, specifiek hasjiesj. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 4 maart 2019, waarbij de politie werd ingeschakeld vanwege geluidsoverlast. Bij binnenkomst in de woning van de verdachte werd een sterke wietlucht waargenomen en werden er blokken hasjiesj aangetroffen. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, en dat het bewijs ontbrak dat zij zich bewust was van de hasjiesj in haar woning. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich 'in meer of mindere mate bewust' was van de drugs. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De beslissing was gebaseerd op het ontbreken van bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de hasjiesj, en de verklaringen van haar echtgenoot die bevestigden dat zij niets wist van de drugs. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij het tenlastegelegde feit had begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003714-19
datum uitspraak: 17 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-053151-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22.500 gram (te weten 22,5 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de hasjiesj in de woning.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 maart 2019 begaven de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich naar de woning van de verdachte, gelegen aan de [adres] in verband met een melding van geluidsoverlast. Toen de verbalisanten aanklopten aan de deur en zeiden “politie maak de deur open” was de deur na enkele minuten nog steeds niet geopend. Toen uiteindelijk een man (
het hof begrijpt: [naam], de echtgenoot van de verdachte) de deur opendeed, sloot hij deze direct achter zich en stond hij de verbalisanten buiten de woning te woord. Deze man zei dat hij niet wilde dat de verbalisanten binnenkwamen, omdat zijn vrouw, de verdachte, naakt zou zijn. Op het moment dat de verbalisanten de deur wilden gaan forceren, zei de man dat hij de deur open ging doen. Na enkele minuten ging de deur uiteindelijk open. Eenmaal binnen in de woning, rook verbalisant [verbalisant 1] een sterke wietlucht en bleken er blokken hasjiesj over de reling van het balkon van de woning te zijn gegooid. Dit balkon is alleen toegankelijk vanuit de woonkamer van de woning van de verdachte en haar echtgenoot. Soortgelijke blokken hasjiesj, die verpakt zaten in bruine tape, zijn aangetroffen in de wasmand in de badkamer, in de slaapkamer en in een schoenenkast in de hal. Restanten van soortgelijke bruine tape zijn aangetroffen in de prullenbak in de keuken.
Het hof overweegt als volgt.
Voor het bewijs van “opzettelijk aanwezig hebben” van verdovende middelen in een woning is vereist dat de verdachte zich “in meer of mindere mate bewust is geweest” van de aanwezigheid van deze verdovende middelen. Uit het voorgaande volgt dat er weliswaar een sterke wietlucht in de woning hing en dat de hasjiesj, en de tape waarin deze verpakt zaten, op diverse plekken – waar de verdachte hoogstwaarschijnlijk ook wel kwam en/of keek – zijn aangetroffen, maar uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet hoe lang deze wietlucht, hasjiesj en bruine tape reeds (op deze plekken) in (en buiten) de woning hing respectievelijk lagen zodat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich daarvan ook bewust is geweest, of had moeten zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat de hasjiesj zich pas heel recent in de woning bevonden door toedoen van de echtgenoot van de verdachte, [naam], met als gevolg dat de verdachte – zoals zij ook zelf heeft verklaard – van niets wist. Hierbij neemt het hof in overweging dat geen biologische sporen van de verdachte op de hasjiesj of het verpakkingsmateriaal zijn aangetroffen en de echtgenoot van de verdachte, [naam], als getuige op de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2022 heeft verklaard dat de verdachte van niets wist en dat hij de hasjiesj kort voor de komst van de politie mee naar de woning had genomen zonder dat zijn echtgenote, de verdachte, daarvan wist. De verdachte zelf heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij, gezeten in de woonkamer en met een koptelefoon op, verrast werd door haar man die plotseling naar binnen rende en via het balkon voorwerpen naar buiten gooide.
Het bovenstaande brengt met zich dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich “in meer of mindere mate bewust is geweest” van de aanwezigheid van de hasjiesj in de woning.
Dit betekent dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. R.D. van Heffen en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 maart 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]