ECLI:NL:GHAMS:2022:814

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
23-000062-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 12.240,00

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 12.240,00, dat op 18 november 2017 te Schiphol werd aangetroffen in zijn handbagage. Tijdens de controle door de Douane verklaarde de verdachte dat het geld toebehoorde aan een medereiziger, maar het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdediging stelde dat de verdachte een legale herkomst voor het geld had, maar het hof vond deze verklaring onvoldoende om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen. Het hof concludeerde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat het geld uit criminele activiteiten afkomstig was en dat hij samen met een ander had gehandeld. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, en het hof handhaafde deze straf, maar matigde deze met 1 week vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hof verklaarde het bewezenverklaarde strafbaar en legde de gevangenisstraf op, evenals de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000062-21
datum uitspraak: 17 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-720042-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 maart 2022.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen op of omstreeks 18 november 2017, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp (te weten 12.240 euro, althans enig geldbedrag) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten voornoemde 12.240,- euro), gebruik heeft gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemdingen/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan
ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte van meet af aan een heldere verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van het geldbedrag. Hij heeft verklaard dat hij het geldbedrag van € 12.240,00 voor mevrouw [naam], met wie hij samen reisde, heeft bewaard. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte gedaan zodat niet kan worden geoordeeld “dat het niet anders kan zijn dan dat voornoemd geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is”. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, zodat [naam] over de herkomst van voornoemd geldbedrag kan worden gehoord.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de verdachte op 18 november 2017 te Schiphol aan een controle van de Douane is onderworpen. Ook staat vast dat tijdens deze controle bij de verdachte een geldbedrag van € 12.240,00 is aangetroffen in zijn handbagage. Dit geldbedrag bestond uit 612 biljetten van € 20,00. Op de vraag van de Douane hoe de verdachte aan dit geldbedrag kwam, verklaarde hij dat het geld toebehoorde aan [naam], met wie hij eerder was afgereisd naar Amsterdam. Volgens de verdachte was dit om het aangetroffen geldbedrag op te halen, hetgeen afkomstig zou zijn uit een schuld aan [naam]. [naam] zou de verdachte hebben verzocht dit geld in zijn rugzak te stoppen (dossierpagina 7).
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het tenlastegelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. Het vervoeren van een groot contant geldbedrag van € 12.240,00, in honderden kleine coupures en in de handbagage, is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s zoals diefstal. Hier komt bij dat de verdachte, op de vraag van de Douane hoeveel geld hij vervoerde, een bedrag van € 9.950,00 noemde (dossierpagina 50). Hieruit kan worden afgeleid dat het kennelijk de bedoeling van de verdachte was de meldgrens van € 10.000,00 te ontduiken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op deze zaak van toepassing zijn en dat op basis daarvan zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van de verdachte zelf worden verlangd, wil hij dit vermoeden ontzenuwen, dat hij een verklaring geeft voor de – legale – herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve legale herkomst van de geldbedragen. Het hof is van oordeel dat uit de verklaring die de verdachte over de herkomst van het geld heeft gegeven niet blijkt van een mogelijke alternatieve legale herkomst. Weliswaar is de verklaring van de verdachte – dat hij het geldbedrag bewaarde voor [naam] – concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, deze ontzenuwt niet het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Integendeel: de verdachte heeft verklaard dat [naam] hem een plastic zak met geld heeft gegeven en heeft gezegd “
ga naar het toilet, doe het op je lichaam en plaats het in je kledingzakken en in je rugzak” (dossierpagina 26) en dat hij zich kan “
voorstellen dat het uit criminaliteit komt” (dossierpagina 52).
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat zo was.
Wat betreft het medeplegen is het hof, anders dan de politierechter, van oordeel dat deze vorm van
daderschap wettig en overtuigend kan worden bewezen. De conclusie dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met [naam] leidt het hof af uit de volgende feiten en omstandigheden: uit de vluchtgegevens blijkt dat de verdachte en [naam] inderdaad samen reisden; de verdachte wist dat hij met [naam] meereisde om een schuld te innen; het heeft er de schijn van dat [naam] de vliegtickets voor zichzelf en de verdachte heeft betaald; [naam] inde – volgens de verdachte – het geldbedrag en de verdachte heeft het geldbedrag vervolgens op haar verzoek voor haar bewaard en verborgen; de verdachte was aanwezig op het moment dat [naam] het geldbedrag inde en heeft het geldbedrag aangenomen ondanks het feit dat hij de indruk kreeg dat [naam], en de persoon die haar betaalde, zaken bespraken die hij niet mocht weten/horen.
Uit het voorgaande volgt dat sprake was van een intensieve samenwerking en een onderlinge taakverdeling, dat de verdachte een rol had bij de voorbereiding en uitvoering, dat de verdachte aanwezig was op een belangrijk moment (het innen van het geldbedrag) en zich toen, noch daarna, van het gebeuren heeft gedistantieerd.
Wat betreft het subsidiaire standpunt van de raadsman (aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde [naam] te horen als getuige) – hetgeen het hof opvat als een voorwaardelijk verzoek – ziet het hof daartoe geen noodzaak, omdat het op de weg van de verdachte zélf lag het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen te ontzenuwen. Dat heeft hij niet gedaan. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij tezamen en in vereniging met een ander op 18 november 2017, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp te weten € 12.240, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 12.240,00. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële - en economische verkeer aan. Met het witwassen van crimineel vermogen – door een contant geldbedrag bij zich te dragen van een ander zonder te weten of vast te stellen dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft – heeft de verdachte bewust de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het hof rekent dit de verdachte aan. Het hof acht voor een feit als dit een vrijheidsbenemende straf geïndiceerd van een langere duur dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd. Een andere straf dan een gevangenisstraf van minder dan 4 weken doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het feit.
Het hof stelt met de raadsman echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, de redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor op 19 november 2017, terwijl het hof eerst thans – bijna 4 jaar en 4 maanden later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de op te leggen gevangenisstraf te matigen met 1 week.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Daarnaast zal het hof een bijkomende straf opleggen. Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Geld euro, 612 x 20 - € 12.240,00;
  • 1.00 STK Telefoontoestel Kl: wit SAMSUNG, 17-101472-2;
  • 1.00 STK SIM-kaart.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 maart 2022.
=========================================================================
[…]