In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 12.240,00, dat op 18 november 2017 te Schiphol werd aangetroffen in zijn handbagage. Tijdens de controle door de Douane verklaarde de verdachte dat het geld toebehoorde aan een medereiziger, maar het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdediging stelde dat de verdachte een legale herkomst voor het geld had, maar het hof vond deze verklaring onvoldoende om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen. Het hof concludeerde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat het geld uit criminele activiteiten afkomstig was en dat hij samen met een ander had gehandeld. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, en het hof handhaafde deze straf, maar matigde deze met 1 week vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hof verklaarde het bewezenverklaarde strafbaar en legde de gevangenisstraf op, evenals de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen.