ECLI:NL:GHAMS:2022:741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
23-002145-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020. De verdachte, geboren in 1942, was aangeklaagd voor het medeplegen van schuldwitwassen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de taakstraf in stand bleef, maar paste de voorwaarden aan.

De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2022, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde. Het hof verving en vulde enkele bewijsmiddelen aan, en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van € 55.000,00. Dit gebeurde door als directeur/bestuurder van een BV een leenovereenkomst op te stellen zonder dat er feitelijk geld werd uitgeleend, wat de onderliggende criminaliteit faciliteerde.

Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ondanks de ernst van het feit, oordeelde het hof dat de kans op recidive laag was en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun was. Daarom werd een taakstraf van 180 uren opgelegd, waarvan 90 uren voorwaardelijk. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, met inachtneming van de gewijzigde strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002145-20
datum uitspraak: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-733005-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1942,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen 2, 6 en 8 vervangt door de hierna te noemen bewijsmiddelen en het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvult met het hierna te noemen bewijsmiddel 9.

Bewijsmiddelen

2. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017181244-12 van 26 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s
41-46).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
26 augustus 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
verdachte [medeverdachte 1]:
Het geld zat in een toilettas en die tas is niet van mij. De toilettas is van een van mijn vrienden. Zijn naam is [naam] . Zijn achternaam is [naam] of [naam] .
6. Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van [stichting] , gedateerd 5 oktober 2017 (doorgenummerde pagina’s 113-115).
Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Statutaire naam: [stichting]
Bestuurder: [verdachte]
8.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017181244-37 van 17 december 2019, in de wettelijke
vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s
146-148).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
17 december 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [medeverdachte 2]:
Spanjaart heeft de leenovereenkomst opgemaakt. Ik heb de leenovereenkomst aan [naam] gegeven. De overdracht van de leenovereenkomst aan [naam] vond plaats op de [adres 2] , in een kantoor. Dit is het kantoor van [BV] BV. [naam] zei dat wij € 1.000,00 zouden krijgen. Spanjaart en ik zouden ieder € 500,00 krijgen, maar wij hebben niets gekregen.
9.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017181244-35 van 29 november 2018, in de wettelijke
vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s
1-6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 28 september 2017 leverde [naam] een leenovereenkomst aan waaruit bleek dat delening was afgesloten tussen [naam] en een bedrijf genaamd [BV] BV, de lening eenlooptijd van een half jaar had, de rente € 5.000,00 was en [medeverdachte 2](het hof begrijpt:
)
garant stond voor [naam] .

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte voor de gek is gehouden, hij betrokken is geraakt door de medeverdachte, [medeverdachte 2] , te vertrouwen, dat de verdachte er geen geld voor heeft gekregen en uiteindelijk, ook op de terechtzitting in hoger beroep, de waarheid heeft verteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen van een groot geldbedrag van € 55.000,00. Bij het witwassen van opbrengsten van misdrijven gaat het om het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen. Het doel hiervan, ook in deze zaak, is om die opbrengsten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken, zodat confiscatie wordt voorkomen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële - en economische verkeer aan. Met het witwassen van crimineel vermogen – door als directeur/bestuurder van [BV] B.V. in samenwerking met zijn mededaders een leenovereenkomst op te stellen zonder dat er feitelijk geld werd (uit)geleend – heeft de verdachte de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het hof rekent dit de verdachte aan. Hier staat tegenover dat de verdachte inmiddels een respectabele leeftijd heeft bereikt en het hof – mede om die reden – de kans op recidive laag inschat en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun acht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. W.F. Groos en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 maart 2022.
=========================================================================
[…]