In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor medeplegen van schuldwitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij een taakstraf van 180 uren werd opgelegd, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De zaak werd behandeld in tegenwoordigheid van de gemachtigde raadsman van de verdachte.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2022 uitgevoerd en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die dezelfde straf als door de rechtbank was opgelegd, heeft gevorderd. Het hof heeft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen gedeeltelijk vervangen en aangevuld met nieuwe bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen omvatten verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook proces-verbaal van opsporingsambtenaren.
De beslissing van het hof om het vonnis te bevestigen is genomen na zorgvuldige overweging van de ingebrachte argumenten en de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewijsvoering voldoende is om de verdachte te veroordelen voor het medeplegen van schuldwitwassen, en heeft de opgelegde straf in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op de zitting van 2 maart 2022.