ECLI:NL:GHAMS:2022:740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
23-002146-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake medeplegen van schuldwitwassen met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor medeplegen van schuldwitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij een taakstraf van 180 uren werd opgelegd, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De zaak werd behandeld in tegenwoordigheid van de gemachtigde raadsman van de verdachte.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2022 uitgevoerd en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die dezelfde straf als door de rechtbank was opgelegd, heeft gevorderd. Het hof heeft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen gedeeltelijk vervangen en aangevuld met nieuwe bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen omvatten verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook proces-verbaal van opsporingsambtenaren.

De beslissing van het hof om het vonnis te bevestigen is genomen na zorgvuldige overweging van de ingebrachte argumenten en de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewijsvoering voldoende is om de verdachte te veroordelen voor het medeplegen van schuldwitwassen, en heeft de opgelegde straf in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op de zitting van 2 maart 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002146-20
datum uitspraak: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-733004-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen 2 en 6 vervangt door de hierna te noemen bewijsmiddelen en het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvult met het hierna te noemen bewijsmiddel 7.

Bewijsmiddelen

2. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017181244-12 van 26 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s
41-46).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 augustus 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
verdachte [medeverdachte 1]:
Het geld zat in een toilettas en die tas is niet van mij. De toilettas is van een van mijn vrienden. Zijn naam is [naam]. Zijn achternaam is [naam] of [naam].
6.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017181244-37 van 17 december 2019, in de wettelijke
vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s
146-148).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
17 december 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [verdachte]in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2]:
[medeverdachte 2] heeft de leenovereenkomst opgemaakt. Ik heb de leenovereenkomst aan [naam] gegeven. De overdracht van de leenovereenkomst aan [naam] vond plaats op de [adres 2], in een kantoor. Dit is het kantoor van [BV] BV. [naam] zei dat wij € 1.000,00 zouden krijgen. [medeverdachte 2] en ik zouden ieder € 500,00 krijgen, maar wij hebben niets gekregen.
7.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017181244-35 van 29 november 2018, in de wettelijke
vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s
1-6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 28 september 2017 leverde [naam] een leenovereenkomst aan waaruit bleek dat delening was afgesloten tussen [naam] en een bedrijf genaamd [BV] BV, de lening eenlooptijd van een half jaar had, de rente € 5.000,00 was en [verdachte](het hof begrijpt:
)
garant stond voor [naam].

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. W.F. Groos en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 maart 2022.
=========================================================================
[…]