ECLI:NL:GHAMS:2022:739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
23-001951-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Socialezekerheidsfraude door opzettelijk nalaten van vermogensgegevens aan de SVB

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1941, werd beschuldigd van socialezekerheidsfraude door opzettelijk te hebben nagelaten om noodzakelijke gegevens over zijn vermogen, met name zijn mede-eigendom van een woning in Marokko, aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te verstrekken. De tenlastelegging omvatte de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2014. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat kon leiden tot bevoordeling van zichzelf of een ander. De verdachte had gedurende deze periode een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl hij wist dat zijn vermogen van invloed kon zijn op zijn recht op deze uitkering. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de hoge leeftijd en gezondheidstoestand van de verdachte, evenals met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de ernst van socialezekerheidsfraude en de impact daarvan op het vertrouwen in het sociale voorzieningenstelsel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001951-19
datum uitspraak: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer
81-003615-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1941,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 maart 2021 en 16 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten
artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een voorziening krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
door (telkens) opzettelijk na te laten om onverwijld/zo spoedig mogelijk uit eigen beweging de Sociale Verzekeringsbank (SVB) mede te delen dat hij, verdachte, (gedeeltelijk) over een stuk grond en/of woning in Marokko beschikte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, onder meer omdat geen sprake is geweest van opzettelijk handelen van de zijde van de verdachte. Bij de aanvraag van de AOW-uitkering is de verdachte enkel gevraagd naar inkomsten en niet naar enig bezit of vermogen in het buitenland. Voorts was de woning van de verdachte in Marokko pas vanaf 2014 bewoonbaar waardoor er, zo begrijpt het hof de raadsvrouw, vóór die tijd geen verplichting bestond melding te maken van de woning bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de verdachte reeds op 1 juli 2009, toen de SVB de betaling van de bijstandsuitkering overnam van de gemeente, mede-eigenaar was van een woning in Marokko. Ook staat vast dat deze woning op 19 augustus 2015 is getaxeerd op € 38.600,00. In artikel 17 van de Participatiewet staat de inlichtingenplicht vermeld die rust op de verdachte als ontvanger van een uitkering. Hierin staat dat de belanghebbende (lees: de verdachte)
onverwijlden
uit eigen bewegingmededeling dient te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. De enkele omstandigheid dat, zoals de raadsvrouw stelt, de verdachte niet is gevraagd naar bezit of vermogen in het buitenland bij de aanvraag van de AOW-uitkering laat voornoemde verplichting voor de bijstandsuitkering onverlet. De verdachte heeft aan de SVB – evenmin als daarvoor aan de gemeente – geen mededeling gedaan van de (mede)eigendom van de woning in Marokko. Hij heeft de eigen afweging gemaakt de woning niet op te geven omdat deze woning in zijn ogen onbewoonbaar en weinig of niets waard was.
Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de uitkerende instanties waaronder, in de tenlastegelegde periode, de SVB.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2014 te Amsterdam,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten
artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een voorziening krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
door opzettelijk na te laten om onverwijld/zo spoedig mogelijk uit eigen beweging de Sociale Verzekeringsbank (SVB) mede te delen dat hij, verdachte, (gedeeltelijk) over een woning in Marokko beschikte.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer 468000111 van 10 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina’s 1-23).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Aanleiding onderzoek, doorgenummerde pagina 4
Uit onderzoek van de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bleek mij dat
een administratief onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het formulier
“verblijf buiten Nederland”. Op dit formulier heeft betrokkene aangegeven dat hij in
Marokko geen enkele vorm van vermogen, rekeningen noch een woning c.q. grond heeft.
Uit een door de Attaché voor Sociale Zaken ingesteld vermogensonderzoek is
vastgesteld dat betrokkene reeds 15 jaar in het bezit is van een niet geregistreerde
woning. Uit het door de attaché meegezonden taxatierapport blijkt dat op 19 augustus
2015 de waarde van de woning is getaxeerd op € 38.600,00. Er is een officieel
taxatierapport opgemaakt.
Verdachte, doorgenummerde pagina 4
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedag] 1941,
zonder beroep,
ingeschreven op het adres [adres]
Nadeel-omschrijving, doorgenummerde pagina 18Indien de in dit proces-verbaal ten aanzien van verdachte [verdachte] en gerechtigde
[gerechtigde] genoemde feiten en omstandigheden bij SVB bekend waren geweest, zou aan
verdachte [verdachte] geen of een lagere uitkering betaalbaar zijn gesteld.
Door de handelwijze van verdachte [verdachte] werd door deze in de periode van
1 september 2006 tot en met 30 september 2015 (
het hof begrijpt: 30 september 2014)
een bedrag van € 87.414,46 bruto teveel aan uitkering ontvangen. Hierdoor werd de SVB
voor een bedrag van € 87.414,46 benadeeld.
Omdat verdachte [verdachte] op het formulier van 30 september 2014 heeft
aangegeven mede-eigenaar te zijn van een stuk grond (
het hof begrijpt: een woning opeen adres buiten Nederland) dient het fraudebedrag van verdachte [verdachte] en
gerechtigde [gerechtigde] te worden verlaagd met 11.374,02 (€ 4.587,04 en € 5.686,98) tot
€ 76.040,44.
2. Een geschrift, zijnde een brief van [naam 1] voor Sociale Zaken, aan [naam 2], werkzaam bij SVB, gedateerd 23 september 2015 (doorgenummerde pagina’s 24-33).
Deze
briefhoudt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bevindingen van het onderzoekWij zijn op 23 april 2015 naar de gemeente [plek 1] gegaan, waar wij te woord werden gestaan door een meneer die zich voorstelde als [naam 3]. Nadat wij onze legitimatiebewijzen hadden getoond en hem hadden uitgelegd wat het doel was van ons bezoek, vroeg hij de [naam 4] van [dorp] om erbij te komen en vroeg hem of hij betrokkene kende. De [naam 4] antwoordde bevestigend. De [naam 3] stelde een aantal vragen aan de [naam 4], die hij als volgt beantwoordde: “Dhr. [verdachte] bezit een huis in [dorp] (
het hof begrijpt: te Marokko). Hij heeft dat huis al meer dan 15 jaar geleden laten bouwen. De woning staat niet geregistreerd. De grond waar de woning op staat is niet van betrokkene maar van de plaatselijke autoriteiten [plek 1]. Dit geldt voor alle woningen in het dorp. Betrokkene kan het huis verkopen wanneer hij maar wil. Ik ken [verdachte] en zijn gezin want zij wonen naast mij. Ze brengen hun vakantie elk jaar in dat huis door. Op [naam 5] na wonen al zijn kinderen in Nederland.
TaxatieIk heb dhr. [naam 5], verzocht een taxatie uit te voeren naar de waarde van het betreffend onroerend goed. De heer [naam 5] heeft op 19 augustus 2015 een taxatierapport opgesteld dat u bijgaand aantreft. De actuele waarde van het betreffend onroerend goed wordt door de taxateur geschat op 420.000 Dirhams (dit komt overeen met ongeveer € 38.600).
Opmerking van de Attaché: volgens het taxatierapport dat betrokkene naar de SVB heeft gestuurd en dat is opgesteld door mw. [naam 6] [bureau] voor het Taxeren van Bouwwerkzaamheden, bedraagt de oppervlakte van het onroerend goed: 90 m2. Volgens de taxateur, dhr. [naam 5], bedraagt de oppervlakte ongeveer 200 m2.
Een van mijn medewerkers heeft het telefoonnummer gebeld dat staat vermeld in het taxatierapport van het [bureau] voor het Taxeren van Bouwwerkzaamheden. De telefoon werd opgenomen door iemand die zich voorstelde als [naam 7]. Mijn medewerkster stelde zich voor en stelde haar daarna een aantal vragen die zij als volgt beantwoordde: “Ik ben taxateur van onroerend goed maar ik ben niet beëdigd. Dhr. [verdachte] is bij mij langs geweest en heeft mij gevraagd om een huis in [dorp] te taxeren. Wij zijn samen naar de woning gegaan. Hij heeft het huis dat ik heb getaxeerd aangewezen want ik kon het zelf niet vinden omdat alle woningen in dit dorp hetzelfde adres hebben, namelijk [dorp]. Ik maak altijd een foto van de buitenkant van het huis, die ik bij het taxatierapport voeg maar dat was in dit geval niet mogelijk. De woning die dhr. [verdachte] mij liet zien, stond namelijk in een heel smal straatje. Dat huis had een oppervlakte van 90 m2. Ik weet niet of het huis dat betrokkene mij liet zien zijn eigen huis was. Hij zei dat het van hem was en ik heb het alleen maar getaxeerd. Ik herinner mij dat de woning voor een deel uit leem bestond en een deel uit beton. De twee delen hadden maar een voordeur maar dhr. [verdachte] vroeg mij alleen het deel te taxeren dat uit leem was opgetrokken. Ik kan mij herinneren dat ik hem had gevraagd waarom hij niet wilde dat ik de hele woning taxeerde maar hij zei dat hij alleen een taxatie nodig had van het lemen deel van het huis.
Opmerking rapporteur: het door beëdigd taxateur [naam 5] getaxeerde onroerend goed waarvoor wij opdracht hebben verstrekt op aanwijzing van [naam 4], is niet gesitueerd in een smal straatje. Het lijkt hier om een ander huis te gaan.
3. Een geschrift, zijnde een brief van [naam 8], de voorzitter van de Raad van Bestuur SVB, aan de verdachte betreffende ‘Betaling van uw bijstandsuitkering door de SVB’, gedateerd juli 2009 (doorgenummerde pagina’s 61-64).
Deze
briefhoudt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U ontvangt uw bijstandsuitkering (volgens de Wet werk en bijstand) op dit moment via
de gemeente.
Vanaf 1 juli 2009(
onderstreping hof) bent u hiervoor klant van de Sociale
Verzekeringsbank (SVB). Vanaf die datum betalen wij voor de gemeente uw
bijstandsuitkering. Dit is handig als u ook al AOW-pensioen heeft; u krijgt dan voortaan
uw bijstand samen met uw AOW van de SVB.
Heeft u een vraag of wilt u een wijziging doorgeven? Vanaf 1 juli kunt u daarvoor
terecht bij de SVB.
Welke wijzigingen geeft u door?Wijzigingen in uw situatie kunnen gevolgen hebben voor uw recht op bijstandsuitkering.
Geef een verandering daarom binnen 4 weken aan ons door. Het gaat om de volgende
wijzigingen:
Vermogen van uzelf of uw partner of kinderenbijvoorbeeld: ontvangen erfenis of schenking, uitbetaling van verzekering of pensioen,
boedelverdeling is vastgesteld, ontvangst van gelden of goederen van bepaalde waarde
(zoals een auto).
Overige informatie die volgens u van belang is voor uw bijstandsuitkering
U kunt ons bellen om de wijziging door te geven. Wij vragen u dan meteen om de
informatie die nodig is.
4. Een geschrift, zijnde een formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ van SVB, gedateerd 30 september 2014 (doorgenummerde pagina’s 176-178).
Dit
formulierhoudt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn gegevensDe heer [verdachte]
[adres]
Vraag 3: verblijf buiten Nederland
Bent u dit jaar één of meer keren in het buitenland geweest?
Ja, ik verbleef op een adres in [dorp].
Vraag 4: woningbezit
Heeft u een koopwoning, of een stuk bouwgrond, dan telt die mee als vermogen voor deAIO-aanvulling.
Bent u (mede-)eigenaar van de woning op het adres buiten Nederland dat u bij vraag 3
heeft opgegeven?
Ja, ik ben mede-eigenaar.
Ondertekening
Datum:
30 september 2014(
onderstreping hof)
[Handtekening van de verdachte]
5. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij hebben het over de woning die wij van onze vader hebben geërfd. U vraagt mij naar de situatie in juli 2009. Ik heb de woning niet aan de SVB opgegeven. De woning was niets waard dus ik vond het niet nodig. Mijn deel van de woning is gebouwd uit klei en leem; deze was niet gemaakt van beton. De woning was onbewoonbaar. Mijn deel was niet eens € 11.000,00 waard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit,
zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan
3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht een taakstraf van beperkte duur op te leggen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte, op de onderhavige zaak na, geen strafblad heeft. Voorts heeft zij gewezen op de hoge leeftijd van de verdachte, zijn zwakke gezondheid, de lopende terugbetalingsverplichting en op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan socialezekerheidsfraude
door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens over zijn vermogen aan de SVB te verstrekken, te weten het nalaten te melden dat hij (mede)eigenaar was van een woning in Marokko. Door de SVB hiervan lange tijd onkundig te laten (en daarmee geen inzicht te geven in zijn vermogenspositie) heeft de verdachte de SVB de mogelijkheid onthouden vast te stellen in welke mate dit vermogen van invloed was op de uitkering van de verdachte. De verdachte heeft daardoor het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd geschonden. Immers, door op deze wijze dit stelsel van sociale voorzieningen te ondermijnen wordt niet alleen in financieel opzicht hieraan schade berokkend, maar ook op ernstige wijze afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. Verworvenheden die (mede) de basis vormen voor de sociale verzorgingsstaat komen daardoor onder druk te staan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft rekening gehouden met de hoge leeftijd en broze gezondheidstoestand van de verdachte, met de omstandigheid dat het feit reeds van enige tijd geleden dateert en met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2022 niet eerder is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hoger beroep is ingesteld op 21 mei 2019, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Daarom stelt het hof vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en wel met ruim negen maanden. Gelet op de totale duur van de procedure in twee feitelijke instanties ziet het hof hierin geen aanleiding de straf te matigen en wordt volstaan met het constateren van de overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. H.A.G. Nijman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 maart 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]