Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
5.Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn onvoldoende.”
3.Beoordeling
grief 5) ziet erop dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op zijn verweer dat sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1, sub a BW. Volgens [appellant] is dit opzegverbod van toepassing en doet de uitzonderingssituatie van artikel 7:670a lid 1 BW zich niet voor. [appellant] betwist dat hij het re-integratieplan zonder deugdelijke grond niet heeft ondertekend. Hij heeft het plan niet ondertekend, omdat hij meent dat hij vanwege zijn ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten. De bedrijfsarts heeft hem voor zijn eigen werk ongeschikt geacht. Hij was in de veronderstelling dat hij vanwege zijn ongeschiktheid ook geen andere (passende) arbeid kon verrichten. Het enkel onvoldoende verrichten van re-integratie-inspanningen levert niet een situatie op als bedoeld in artikel 7:670a lid 1 BW, aldus [appellant] .
grieven 1 en 2bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat de door Hukra naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, sub e BW opleveren. [appellant] heeft altijd meegewerkt aan zijn re-integratie, maar heeft enkel het re-integratieplan niet willen ondertekenen. Dat levert geen verwijtbaar handelen of nalaten op. [appellant] is een eenvoudige en simpele man met een laag IQ, hetgeen Hukra bekend was. De bedrijfsarts heeft [appellant] per 4 maart 2019 arbeidsongeschikt geacht. [appellant] meent nog steeds niet in staat te zijn om enig werk te verrichten. Hij begrijpt het verschil tussen eigen werkzaamheden en passende werkzaamheden ook niet. Hukra heeft bovendien niet duidelijk gemaakt dat het niet ondertekenen van het re-integratieplan wordt beschouwd als het niet meewerken aan re-integratie. [appellant] heeft de strekking en ernst van de brieven van Hukra niet (voldoende) begrepen. Als goed werkgever had Hukra met hem in gesprek moeten gaan om hem het belang en de consequenties van het niet nakomen van zijn verplichtingen duidelijk te maken. Hukra had moeten nagaan of [appellant] dit ook daadwerkelijk had begrepen. Verder betwist [appellant] dat uit het deskundigenoordeel van het UWV volgt dat [appellant] niet aan zijn re-integratie meewerkt. Dat hij onvoldoende zou meewerken is niet hetzelfde als helemaal niet meewerken. In het deskundigenoordeel wordt bovendien enkel gesteld dat door het niet ondertekenen van het plan de re-integratie vertraging oploopt, maar dat betekent nog niet dat hij helemaal niet meewerkt en dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten.
grief 4betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden is om de verzochte transitievergoeding toe te wijzen, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] .
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter bij het bepalen van de ontbindingsdatum ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de opzegtermijn. [appellant] betwist dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Nu, zoals hiervoor overwogen, sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [appellant] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7, sub c BW heeft de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 9, sub b BW terecht bepaald op een eerder tijdstip dan waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, te weten per 27 februari 2021. Grief 3 faalt derhalve.
grief 6betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte geen beslissing heeft genomen op zijn verzoek om Hukra te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon bij ziekte vanaf 1 juli 2020 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Volgens [appellant] levert het niet ondertekenen van het re-integratieplan geen grond op om de loonbetaling op te schorten of stop te zetten zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW. [appellant] is ongeschikt om passende werkzaamheden te verrichten, maar dat kan niet worden gelijkgesteld aan het weigeren om passende arbeid te verrichten; dit geldt te meer omdat [appellant] nooit passende arbeid is aangeboden.