ECLI:NL:GHAMS:2022:668

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
23-001412-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij een verkeersongeval waarbij een 32-jarige vrouw om het leven kwam. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar gevorderd. De raadsman pleitte voor een mildere straf zonder ontzegging van de rijbevoegdheid.

Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijke schuld had aan het ongeval, aangezien hij met een zware vrachtauto met te hoge snelheid een drukke kruising benaderde en daarbij niet voldoende op de verkeerssituatie lette. De verdachte had het slachtoffer, een jonge moeder, niet gezien, terwijl hij dat had moeten doen. De impact van het ongeval op de nabestaanden was groot, wat het hof zwaar meeweegt in de strafoplegging. Uiteindelijk besloot het hof om de straf te verhogen naar een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar, waarbij het belang van verkeersveiligheid voorop stond.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank enkel ten aanzien van de strafoplegging en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001412-20
datum uitspraak: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-281363-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
De raadsman heeft bepleit de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf dan wel aan hem een taakstraf van een beperkt aantal uren op te leggen. De raadsman heeft verzocht geen ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. De verdachte reed met een zware vrachtauto door het centrum van Amsterdam en naderde een op dat tijdstip bijzonder drukke kruising. Onder die omstandigheid had van hem uiterste voorzichtigheid mogen worden verwacht bij het afslaan op die kruising, zeker nu hij bekend was met de situatie ter plaatse. De verdachte is, terwijl hij naar eigen zeggen tijdens het naderen van de kruising diverse fietsers heeft gezien, in één vloeiende beweging met een, gezien de verkeerssituatie ter plaatse, te hoge snelheid rechtsaf geslagen. Deze manier van rijden heeft het slachtoffer, een 32jarige vrouw, gehuwd en moeder van een zoontje van anderhalf jaar, haar leven gekost. De verdachte heeft het slachtoffer niet gezien, hoewel hij haar wel had kunnen en moeten zien. Het slachtoffer is onder de vrachtauto geraakt, overreden en onmiddellijk overleden. Het hof is van oordeel dat de verdachte door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag in aanmerkelijke mate schuld had aan het ongeval.
Uit de verklaringen van de ouders, echtgenoot en broer van het slachtoffer, zoals zij die ter terechtzitting in hoger beroep hebben voorgedragen, blijkt dat de plotselinge dood van het slachtoffer diepe en onherstelbare sporen in hun leven en in het bijzonder in het leven van haar zoontje heeft achtergelaten. Zij hebben beschreven hoe erg zij haar missen en zullen blijven missen.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. In een situatie als de onderhavige waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, nemen die oriëntatiepunten een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar als uitgangspunt.
Het hof ziet in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht geen reden om daarvan af te wijken.
In het kader van de verkeersveiligheid acht het hof het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk. Het hof acht het belang van het beschermen van de verkeersveiligheid groter dan het belang van de verdachte om zijn rijbewijs te behouden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M.P. Geelhoed,
in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2022.
=========================================================================
[…]