In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een hechtenis van vier weken voor het tenlastegelegde feit, dat zich zou hebben afgespeeld op 16 november 2016 op het Rembrandtplein in Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, maar werd in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard door het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest werd later door de Hoge Raad vernietigd, waarna de zaak opnieuw door het gerechtshof werd behandeld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 januari 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het proces-verbaal van bevindingen onduidelijk is over de tijd en locatie van het incident. Het hof oordeelt echter dat het proces-verbaal voldoende duidelijk is en dat de locatie en het tijdstip van het feit voldoende zijn vastgesteld. De verdachte wordt uiteindelijk schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit, namelijk het zich ophouden op de openbare weg met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden.
Het hof legt een voorwaardelijke hechtenis van vier weken op, met een proeftijd van twee jaren, en verklaart het in beslag genomen geldbedrag van €150,- verbeurd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het strafblad van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.