ECLI:NL:GHAMS:2022:664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
23-001464-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep terzake van smaadschrift met verwerping van psychische overmacht en artikel 261 lid 3 Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 juni 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor smaadschrift. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 januari 2022 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van psychische overmacht, waardoor de verdachte niet in staat zou zijn geweest om weerstand te bieden aan de drang om bepaalde teksten op openbare toiletten te schrijven. Subsidiair werd gesteld dat de verdachte te goeder trouw had gehandeld en dat er sprake was van een bijzondere rechtvaardigingsgrond volgens artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van psychische overmacht, omdat de verdachte niet redelijkerwijs kon aannemen dat er misstanden waren die publiekelijk aan de kaak gesteld moesten worden. De drang die de verdachte voelde om haar uitingen te doen, was niet van buitenaf opgelegd en voldeed niet aan de criteria voor psychische overmacht. Evenmin werd het beroep op artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht gehonoreerd, omdat de verdachte niet kon aantonen dat haar uitingen in het algemeen belang waren.

Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn uiteengezet. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001464-20
datum uitspraak: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer
13-013410-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren hierna zal bespreken en de bewijsmiddelen zal aanvullen in een aanvulling op dit arrest in het geval beroep in cassatie wordt ingesteld.

Verweren in hoger beroep

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat bij de verdachte sprake was van psychische overmacht zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er bestond bij de verdachte een drang om de tenlastegelegde teksten op de deuren van de openbare toiletten van de gemeente Amsterdam te schrijven, aan welke psychische druk zij geen weerstand kon bieden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van de bijzondere rechtvaardigingsgrond zoals neergelegd in artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Er is geen sprake van smaadschrift omdat de verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat haar uitingen reëel waren en dat het algemeen belang de tenlastelegging eiste.
Het hof verwerpt de verweren.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Volgens de verdediging zou deze drang hebben bestaan uit de door de verdachte gevoelde noodzaak om misstanden binnen de gemeente publiekelijk aan de kaak te stellen. Nu noch uit de inhoud van het dossier, noch uit hetgeen de verdediging heeft betoogd blijkt van het bestaan van misstanden waarvan de verdachte redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat deze reëel waren en in het algemeen belang bekend gemaakt zouden moeten worden, kan in deze zaak van een van buiten komende drang geen sprake zijn. Daarop stuit het beroep op psychische overmacht af en impliciet ook het beroep op artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. D. Radder,
in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2022.