In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging, gepleegd op 23 september 2020 te Venhuizen. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen de benadeelde onder druk had gezet om haar airpods af te geven door middel van geweld en bedreiging. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 februari 2022 heeft het hof de argumenten van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal eiste een veroordeling tot dezelfde straf als eerder opgelegd, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak.
Het hof overwoog dat voor een bewezenverklaring van poging tot afpersing vereist is dat er daadwerkelijk geprobeerd wordt iemand door geweld of bedreiging te dwingen tot afgifte van goederen. Het hof concludeerde dat de handelingen van de verdachte, zoals het duwen aan het stuur van de fiets van de benadeelde, niet voldoende waren om te spreken van een poging tot afpersing. Er waren onvoldoende bewijsstukken en getuigenissen die aantoonden dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de poging tot afpersing. Het hof oordeelde dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het tenlastegelegde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier aanwezig.