ECLI:NL:GHAMS:2022:629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
200.285.803/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bank voor niet tijdig afmelden van kredieten bij BKR na schuldsanering

In deze zaak gaat het om de vraag of ABN AMRO aansprakelijk is voor schade die [appellant] heeft geleden doordat zijn kredieten niet tijdig zijn afgemeld bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) na afloop van zijn schuldsaneringsregeling. [appellant] had in het verleden kredieten bij ABN AMRO en is in 2002 in de schuldsaneringsregeling terechtgekomen. In 2005 heeft de rechtbank vastgesteld dat hij niet tekortgeschoten is in zijn verplichtingen, waardoor hij een 'schone lei' heeft verkregen. Jaren later, in 2015, wilde hij een huis kopen en ontdekte hij dat zijn kredieten nog steeds geregistreerd stonden bij het BKR. Hij verwijt ABN AMRO dat zij deze registratie niet eerder heeft afgemeld en vordert schadevergoeding.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat ABN AMRO het vonnis van 20 december 2005 eerder dan op 18 september 2015 heeft ontvangen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen opnieuw aan de orde gesteld, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat ABN AMRO eerder op de hoogte was van de schone lei. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat ABN AMRO schadeplichtig is en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.803/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 8267449 CV EXPL 20-907
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 maart 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.J.S. Houtackers te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.W. Wijnstekers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] had kredieten bij ABN AMRO. Hij is in de schuldsaneringsregeling terechtgekomen en eruit gekomen met een schone lei. Jaren later wilde hij een huis kopen. Toen bleek dat zijn kredieten nog geregistreerd stonden bij het BKR. [appellant] verwijt ABN AMRO dat deze de kredieten niet eerder heeft afgemeld bij het BKR. Hij vordert schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. In hoger beroep zijn de vorderingen opnieuw aan de orde.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 20 oktober 2020 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 20 juli 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grief.
ABN AMRO heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
ABN AMRO heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
3.1
Op 10 augustus 2001 heeft ABN AMRO een krediet verstrekt aan [appellant] . Daarnaast hield [appellant] een privérekening met een flexibel krediet aan bij ABN AMRO. ABN AMRO heeft de kredietfaciliteiten doen registreren bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: het BKR).
3.2
Bij vonnis van 16 december 2002 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. Houtackers als bewindvoerder (in dit hoger beroep treedt mr. Houtackers op als advocaat van [appellant] ).
3.3
Bij vonnis van 20 december 2005 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch vastgesteld dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer verplichtingen uit de schuldsanering en verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Hierdoor verkreeg [appellant] de zogenoemde “schone lei”.
3.4
Bij brief van 5 november 2009 heeft de griffie van de rechtbank ’s-Hertogenbosch aan mr. Houtackers een kopie doen toekomen van de door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst en bericht dat de lijst met ingang van 16 november 2009 gedurende tien dagen ter inzage zou liggen.
3.5
In 2015 wilde [appellant] een huis kopen en in verband daarmee een hypotheek afsluiten. Toen bleek hem dat zijn kredieten bij ABN AMRO nog geregistreerd stonden bij het BKR. Bij e-mail van 18 september 2015 heeft mr. Houtackers een scan van het vonnis van 20 december 2005 toegezonden aan Lindorff, het (toenmalige) incassobureau van ABN AMRO, met het verzoek “e.e.a. door te geven” aan het BKR.
3.6
Op 21 september 2015 heeft Lindorff aan het BKR gemeld dat de registratie betreffende [appellant] verwijderd diende te worden in verband met verlening van de schone lei in 2005.

4.Beoordeling

4.1
In dit geding heeft [appellant] primair betaling van € 2.743,25 in hoofdsom gevorderd en subsidiair een verklaring voor recht dat ABN AMRO aansprakelijk is voor de schade van [appellant] als gevolg van “te laat alsnog repareren van de onterechte BKR-registratie”, op te maken bij staat. De primaire vordering ziet op hypotheekbemiddelingskosten en taxatiekosten die aan [appellant] in rekening zijn gebracht in verband met de gewenste koop van het huis. Zowel de primaire vordering als de subsidiaire vordering strekt tot schadevergoeding.
4.2
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding aangevoerd dat ABN AMRO schadeplichig is, omdat zij heeft nagelaten [appellant] tijdig bij het BKR af te melden. Hierdoor heeft ABN AMRO volgens [appellant] gehandeld in strijd met voorschriften uit de reglementen van het BKR om relevante wijzigingen uiterlijk binnen vier weken door te geven en in strijd met de bancaire zorgplicht. [appellant] heeft gesteld dat mr. Houtackers in 2006 het desbetreffende onderdeel van ABN AMRO bij aangetekende brief heeft verzocht om de BKR-registratie tegen de rechtens eerst mogelijke datum te laten vervallen. Hij heeft aangeboden dit te bewijzen. Verder heeft [appellant] erop gewezen dat Solveon, het incassobedrijf dat namens ABN AMRO de vorderingen had ingediend, voorkomt op de lijst van erkende crediteuren.
4.3
Bij conclusie van antwoord heeft ABN
AMROonder meer aangevoerd dat zij het vonnis van 20 december 2005 niet eerder heeft ontvangen dan op 18 september 2015.
4.4
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Hij heeft overwogen dat (onder meer) niet is komen vast te staan dat ABN AMRO het vonnis van 20 december 2005 eerder dan op 18 september 2015 heeft ontvangen en dat ABN AMRO onder die omstandigheden niet gehouden is de schade van [appellant] te vergoeden.
4.5
Hiertegen komt [appellant] in hoger beroep op met één grief. Bij memorie van grieven heeft hij het volgende aangevoerd. Solveon was een volledige dochter van ABN AMRO. Zij beheerde de kredieten die ABN AMRO aan [appellant] had verstrekt. In 2006 heeft mr. Houtackers per mail en per (aangetekende) brief Solveon op de hoogte gebracht van de afwikkeling van de WSNP en van de verplichting om [appellant] af te melden bij het BKR. [appellant] heeft aangeboden dit te bewijzen. Hij heeft aangevoerd dat een kopie van de brief in eerste aanleg als productie is overgelegd.
4.6
De meest voor de hand liggende wijze om de stelling te bewijzen dat mr. Houtackers Solveon in 2006 per mail en per (aangetekende) brief op de hoogte heeft gebracht van de verplichting om [appellant] af te melden bij het BKR, is door een afschrift van de bedoelde mail en brief in het geding te brengen. Anders dan [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij in eerste aanleg geen berichten (e-mails of brieven) van mr. Houtackers aan Solveon (of aan ABN AMRO) uit 2006 in het geding gebracht. Het hof heeft die in elk geval niet aangetroffen. In het licht daarvan heeft [appellant] onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten. Bovendien mocht van [appellant] worden verwacht dat indien hij voornoemde stelling door middel van het doen horen van getuigen wilde bewijzen, hij dat in hoger beroep specifiek zou aanbieden. Dat heeft hij niet gedaan. De stelling dat mr. Houtackers in 2006 per mail en per (aangetekende) brief Solveon op de hoogte heeft gebracht van de verplichting om [appellant] af te melden bij het BKR, wordt daarom gepasseerd.
4.7
[appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat “men” in 2010 een rekeningnummer van [appellant] heeft geregistreerd. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan op die vage stelling geen aansprakelijkheid van ABN AMRO worden gebaseerd.
4.8
[appellant] heeft in hoger beroep niet gesteld dat hij in 2006 (of op enig ander moment vóór 18 september 2015) een kopie van het vonnis van 20 december 2005 aan ABN AMRO of aan Solveon heeft doen toekomen. Ook overigens heeft hij in hoger beroep niet voldoende duidelijk gesteld dat ABN AMRO eerder dan op 18 september 2015 een kopie of scan van het vonnis van 20 december 2005 heeft ontvangen, langs welke weg dan ook.
4.9
Weliswaar staat Solveon als crediteur vermeld op een door [appellant] in eerste aanleg overgelegde (ongedateerde) lijst van erkende concurrente schuldvorderingen, maar zonder toelichting, die ontbreekt, kan daaruit niet worden afgeleid dat (en wanneer) Solveon ervan op de hoogte is geraakt dat [appellant] de schone lei heeft verkregen.
4.1
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende duidelijk gesteld dat en hoe ABN AMRO eerder dan door de ontvangst van de scan van het vonnis op 18 september 2015 ervan op de hoogte is geraakt dat [appellant] de schone lei heeft verkregen. Ook heeft hij onvoldoende specifiek feiten gesteld op grond waarvan (ingevolge de bancaire zorgplicht of de reglementen van het BKR) aan ABN AMRO zou moeten worden toegerekend dat zij daarvan niet eerder op de hoogte is geraakt.
Daarom heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat ABN AMRO schadeplichtig is doordat zij (of Solveon of Lindorff) niet eerder dan op 21 september 2015 aan het BKR heeft gemeld dat de registratie betreffende [appellant] verwijderd diende te worden. De vorderingen zijn terecht afgewezen.
4.11
De grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 760,- aan verschotten en € 787,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, G.C.C. Lewin en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.