Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1 in principaal hoger beroep)heeft opgeworpen tegen de vaststelling van twee feiten heeft het hof in de hierna volgende beschrijving rekening gehouden. Het gaat in deze zaak om het volgende.
“Wij vragen je na te denken of het DNA en de bedrijfscultuur -nog- bij jou passen.”
“(…) Vanaf heden is [werknemer] niet meer werkzaam voor Drimensa . (…)”
€ 1.000.000,00 ter beschikking te stellen, waarvan de ene helft zal worden verdeeld over de medewerkers en de andere helft in een op te richten foundation zal worden gestoken. Nadien hebben alle medewerkers - behalve [werknemer] - een zogenoemde bonus (brutosalaris x factor 1.1.) ontvangen.
3.Beoordeling
grief 2 in principaal hoger beroepheeft Drimensa een nieuwe primaire grondslag aangevoerd ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft betoogd dat de arbeidsovereenkomst niet op de g-grond had moeten worden ontbonden maar op de h-grond (te weten: andere omstandigheden, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren). Het belang van Drimensa is hierin gelegen dat bij ontbinding op de h-grond een recht op een billijke vergoeding niet aan de orde is. Drimensa voert daartoe aan dat, gelet op de voorgeschiedenis van [werknemer] als aandeelhouder en het gegeven dat hij zelf ook niet meer verder wilde, er een ‘wezenlijk verschil van inzicht over het voorgestane en door te voeren beleid’ bestond tussen partijen.
grieven 3 en 4 in principaal hoger beroepkomt Drimensa op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de verstoring van de arbeidsverhouding haar ernstig is te verwijten in de zin van artikel 7:671b lid 9 sub a BW. Dat is volgens Drimensa niet het geval. Om die reden had de kantonrechter bij het vaststellen van de einddatum van de overeenkomst de proceduretijd (twee maanden) in mindering moeten brengen; de kantonrechter had de arbeidsovereenkomst niet op 1 juni 2021 maar op 1 april 2021 moeten ontbinden. Om dezelfde reden heeft [werknemer] geen recht op een billijke vergoeding, aldus Drimensa.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Zoals de kantonrechter heeft overwogen kan Drimensa worden verweten dat [aandeelhouder 1] op 10 juli 2020 niet met [werknemer] een open gesprek heeft gevoerd over de ontstane situatie maar heeft volstaan met het voorlezen van een van te voren opgestelde brief. Dat Drimensa hiermee wilde voorkomen dat er achteraf verschil van mening zou ontstaan over hetgeen was besproken, rechtvaardigt dit niet. Dit voor het blok zetten van [werknemer] in een van te voren geregisseerd gesprek zonder daarbij op behoorlijke wijze gelegenheid te bieden tot tegenspraak vond bovendien plaats op het moment dat [aandeelhouder 2] bij de medewerkers van [werknemer] informeerde naar de rol van [werknemer] bij diens mededeling van het besluit van 15 juni 2020 aan de werknemers, dus voordat Drimensa zich voldoende had laten informeren over wat er nu precies had plaatsgevonden rondom de communicatie van het besluit van 15 juni 2020. Ook wat betreft de inhoud van die brief, hiervoor gedeeltelijk weergegeven onder 2.21 valt Drimensa een ernstig verwijt te maken. Ook indien het juist is dat er al jaren wrijving was tussen partijen over aan [werknemer] uit te keren loon, neemt dat niet weg dat in die brief ook staat vermeld, zonder enige onderbouwing, dat [werknemer] disfunctioneert. Drimensa heeft niet betwist dat [werknemer] met zijn team het gewenste resultaat heeft behaald, terwijl zijn team het goed met hem kon vinden. Zelfs als [werknemer] tekort zou zijn geschoten in de uitvoering van zijn taak bij het uitleggen van het Besluit aan de werknemers, dan valt deze enkele omstandigheid in redelijkheid niet aan te merken als disfunctioneren, althans niet in die mate dat daaruit de conclusie moet worden getrokken dat [werknemer] niet meer past bij Drimensa, zoals de brief besluit. Dit geldt des te meer omdat Drimensa zelf benadrukt dat de managementfunctie van [werknemer] van lichte aard was; hij was dus niet degene die het beleid bepaalde. Dat de werknemers zich niet konden vinden in het besluit van 15 juni 2020 en daarover een mail hebben gestuurd aan [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] , valt [werknemer] dan ook niet aan te rekenen. De door Drimensa naar voren gebrachte bedrijfsfilosofie die zij stelt erop na te houden, werpt hier geen ander licht op. De kantonrechter heeft daarom terecht overwogen dat de brief van 10 juli 2020 [werknemer] rauw op zijn dak moet zijn gevallen.
Als je behoefte hebt aan een gesprek, dan sta ik daar uiteraard voor open. Echter ook dan gaan we niet onze inhoudelijke argumenten herhalen.’De bespreking die vervolgens op 30 juli 2020 heeft plaatsgevonden heeft, naar Drimensa zelf stelt in punt 86 van het beroepschrift, niet meer dan 17 minuten geduurd. Daar komt bij dat Drimensa in de afkoelingsperiode daarna, op 21 augustus 2020, een schriftelijke waarschuwing aan [werknemer] heeft gestuurd omdat hij gedurende een week niet bereikbaar was voor de arbo-arts. Daarbij heeft zij [werknemer] , in strijd met het advies van de bedrijfsarts, in die periode opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten. Deze hele gang van zaken getuigt niet van een oprechte poging van Drimensa om de verhoudingen met [werknemer] , met behulp van coach en/of mediationtraject, te verbeteren. Terwijl partijen nog in onderhandeling waren met elkaar heeft Drimensa in een interne mail van 6 oktober 2020 aan de overige unitleiders meegedeeld dat [werknemer] niet meer werkzaam is binnen Drimensa. Tot slot is aan [werknemer] , als enige werknemer, geen bonus in 2020 toegekend, terwijl hij wel aan de voorwaarden voldeed.
grief 5 in incidenteel hoger beroep,die betrekking heeft op andere handelingen van Drimensa die volgens [werknemer] als ernstig verwijtbaar moeten worden beschouwd. Op de hoogte van de billijke vergoeding zal het hof hierna onder 3.22 e.v. van deze beschikking ingaan.
7 en 8 in principaal hoger beroepbetoogt Drimensa dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek tot betaling van de achterstallige tantièmes over het jaar 2015 tot en met 2019 van in totaal € 71.500,00 bruto heeft toegekend alsmede de WGU over het jaar 2019 (€ 14.300,00 bruto). Hiertoe voert Drimensa aan dat ten aanzien van [werknemer] de tantièmes waren vervangen door de WGU-regeling en dat [werknemer] daarmee had ingestemd. Subsidiair stelt Drimensa dat [werknemer] zelf de laatste jaren geen aanspraak meer heeft gemaakt op de tantièmes en dat [werknemer] zich er kennelijk bij had neergelegd dat dit vanwege zijn (ontoereikende) prestaties was. Het stond (de aandeelhouders van) Drimensa bovendien vrij om de WGU over het jaar 2019 niet ter beschikking te stellen. Tot slot stelt Drimensa dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzetten dat [werknemer] zowel de WGU als de tantièmes ontvangt, althans dat bij het toekennen van de tantièmes rekening moet worden gehouden met de WGU-uitkeringen.
grief 4 in incidenteel hoger beroep). Verder voert hij aan dat hem nooit te kennen is gegeven dat hij niet goed zou functioneren. Het bedrijfsresultaat is altijd goed geweest.
grief 2 in incidenteel hoger beroepbetoogt [werknemer] dat hij bovenop de WGU-uitkering over het jaar 2019 en de achterstallige tantièmes en de wettelijke verhoging, recht heeft op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten die hij heeft moeten maken ter inning van deze bedragen, alsmede de wettelijke rente over deze bedragen. Hij stelt dat zijn advocaat op 18 september 2020 Drimensa heeft verzocht om deze bedragen binnen veertien dagen te betalen en dat Drimensa op 3 oktober 2020 in verzuim is komen te verkeren. Om deze reden heeft [werknemer] in hoger beroep zijn verzoek vermeerderd in die zin dat hij thans ook verzoekt om veroordeling van Drimensa tot betaling van € 1.975,93 aan incassokosten en € 765,05 aan wettelijke rente (berekend vanaf 3 oktober 2020 tot 5 maart 2021).
grief 6 in principaal hoger beroeptegen de hoogte van de transitievergoeding (€ 44.437,41) die de kantonrechter heeft toegekend. Volgens Drimensa had die vergoeding beperkt moeten zijn tot ten hoogste € 38.376,42 bruto. Zij voert aan dat de kantonrechter bij de berekening van de transitievergoeding ten onrechte de tantièmes en WGU-uitkeringen als variabele looncomponenten heeft aangemerkt en heeft meegenomen bij de berekening van de verschuldigde transitievergoeding. De tantièmes waren al jaren niet meer uitgekeerd aan [werknemer] , omdat hiervoor in de plaats de WGU-uitkering was gekomen. Subsidiair stelt Drimensa dat de individuele prestaties van [werknemer] niet zodanig waren dat hij in aanmerking kwam voor een tantième. Wat betreft de WGU-uitkering stelt Drimensa dat het telkens aan de aandeelhouders was om al dan niet winst ter beschikking te stellen in de vorm van een WGU-uitkering. Er bestond geen absoluut recht op die uitkering.
grief 5 in principaal hoger beroepvecht Drimensa de hoogte van de toegekende billijke vergoeding (€ 44.703,00 bruto) aan. Zij voert daartoe aan dat er onvoldoende grond is om aan te nemen, zoals de kantonrechter heeft gedaan, dat de arbeidsovereenkomst nog negen maanden zou hebben geduurd. [werknemer] voelde zich immers al langere tijd niet meer senang bij Drimensa. Ook had de kantonrechter moeten meewegen dat Drimensa al geruime tijd salaris had doorbetaald, zonder dat daar een arbeidsprestatie tegenover heeft gestaan.
grief 6 in incidenteel hoger beroepvoert [werknemer] , op zijn beurt, aan dat de toegekende billijke vergoeding te laag is. Hij voert daartoe aan dat de kantonrechter de waarde van het dienstverband ten onrechte op negen maanden heeft gewaardeerd. Hij stelt dat het dienstverband tot zijn pensioendatum zou hebben voortgeduurd omdat hij zich als een vis in het water voelde. Er bestond ook geen negatief dossier over [werknemer] . Zeker nu zowel [aandeelhouder 1] als [aandeelhouder 2] het bestuur hebben verlaten, en zij dus geen aanspreekpunt meer zouden zijn voor [werknemer] , lag het voor de hand dat [werknemer] tot zijn pensioendatum had kunnen blijven. Bovendien zal [werknemer] met een nieuwe baan elders een lager salaris gaan verdienen. [werknemer] heeft nog geen nieuwe baan, zijn inkomensschade is alleen al om die reden groter dan het loon over 9 maanden. Hij verzoekt om een billijke vergoeding van € 675.000,00 of € 515.000,00 of € 250.000,00 of € 103.218,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente.
grief 3 in incidenteel hoger beroepvoert [werknemer] aan dat de kantonrechter onder 5.28 van de bestreden beschikking ten onrechte de bonus van het jaar 2020, met wettelijke verhoging, heeft afgewezen. In aanvulling daarop verzoekt [werknemer] , voor het eerst in hoger beroep, ook om toekenning van de wettelijke rente daarover alsmede de buitengerechtelijke incassokosten. [werknemer] betoogt dat Drimensa niet heeft gesteld dat de bonus van 2020 de WGU 2019 zou vervangen en dat Drimensa de bonus ook niet als zodanig heeft aangekondigd. De bonus 2020 staat hierdoor los van het recht op de WGU 2019, aldus [werknemer] .
grief 1 in incidenteel hoger beroepverzoekt [werknemer] Drimensa te veroordelen in de volledige proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof zal dit verzoek afwijzen aangezien [werknemer] ter onderbouwing van dit verzoek geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die erop duiden dat Drimensa met het voeren van de onderhavige procedure misbruik maakt van recht.
4.Beslissing
- i) betaling van de wettelijke verhoging van 20% over de achterstallige tantièmes 2015 tot en met 2019 en de WGU 2019;
- ii) betaling van de bonus over 2020, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20%;