ECLI:NL:GHAMS:2022:575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
000938-21 (530 Sv) en 000937-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot schadevergoeding in strafzaak wegens gebrek aan ondertekening en aanwezigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker, geboren in 1986, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het verzoekschrift is op 13 oktober 2021 ingekomen, waarna de advocaat-generaal op 21 oktober 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer is de verzoeker echter niet verschenen, noch heeft hij het verzoekschrift ondertekend. Het hof heeft vastgesteld dat volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een verzoek tot schadevergoeding door de gewezen verdachte zelf moet worden ingediend, en dat er geen mogelijkheid is voor een gemachtigde om dit te doen. Aangezien de verzoeker niet in raadkamer is verschenen om het verzuim te herstellen, heeft het hof geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De beslissing is genomen in de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De beschikking is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000938-21 (530 Sv) en 000937-21 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001454-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J.S.W. Boorsma,
Ceintuurbaan 67, 1100 AB te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 13 oktober 2021 ingekomen.
Op 21 oktober 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 25 januari 2022 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker en zijn advocaat zijn niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die de verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 5.990,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 340,00 of € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 1 juli 2021 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De voorzitter heeft vastgesteld dat het onderhavige verzoekschrift niet door de verzoeker is ondertekend.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient het verzoek tot schadevergoeding door de gewezen verdachte zelf te worden gedaan, nu in het Wetboek van Strafvordering niet is voorzien in de indiening van een verzoek door een (uitdrukkelijk) gemachtigde.
Nu de verzoeker het verzoekschrift niet zelf heeft ondertekend, noch bij de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer is verschenen om dit verzuim te herstellen door in persoon te verklaren dat hij de verzochte vergoeding wenst, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. E. van Die, A.M. Kengen en A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 25 januari 2022.