In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoekster, die om vergoeding vroeg van kosten in verband met rechtsbijstand en reis- en verblijfskosten in een strafzaak. Het verzoekschrift was op 24 september 2021 ingediend, maar de verzoekster had een deel van haar verzoek, dat betrekking had op kosten van rechtsbijstand, pas op 24 januari 2022 ingediend. Het hof oordeelde dat dit verzoek niet tijdig was ingediend, omdat het niet binnen de termijn van drie maanden na het eindigen van de strafzaak was gedaan. Hierdoor werd de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek.
Daarnaast vroeg de verzoekster om vergoeding van reis- en verblijfskosten, maar het hof oordeelde dat de kosten voor vliegtickets en verblijf niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze niet waren gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de zitting. Het hof wees de meeste van deze kosten af, maar kende wel een vergoeding toe voor de kilometervergoeding die was gemaakt voor noodzakelijke reizen binnen Nederland.
Uiteindelijk heeft het hof op basis van billijkheid een vergoeding van € 692,24 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure, terwijl het overige verzoek werd afgewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.