ECLI:NL:GHAMS:2022:573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
000850-21 (530 Sv) en 000851-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding en reiskostenvergoeding na detentie zonder inverzekeringstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2021. De appellant verzocht om schadevergoeding en reiskostenvergoeding naar aanleiding van zijn aanhouding op 16 november 2020. Het hof heeft op 25 januari 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord, maar de appellant zelf was niet aanwezig. Het hof oordeelt dat de appellant ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks dat het hoger beroep niet binnen de gebruikelijke termijn is ingesteld. Dit komt doordat er geen bewijs is dat de appellant op de hoogte was van de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000850-21 (530 Sv) en 000851-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-290822-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats].
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M. van Vliegen,
Maliesingel 2, 3581 BA te Utrecht.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 25 juni 2021 ingesteld door de verzoeker (hierna de appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld en heeft op 25 januari 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die de appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 105,00;
reiskosten ten behoeve van het reizen vanaf het politiebureau naar huis van € 5,04;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00

3.Beoordeling

Het hoger beroep is niet binnen één maand na de beschikking waarvan beroep ingesteld. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld is de appellant naar het oordeel van het hof wel ontvankelijk in het namens hem ingestelde hoger beroep. Uit het proces-verbaal van het onderzoek in de raadkamer van de beschikking waarvan beroep van 18 mei 2021 blijkt immers niet dat de appellant in raadkamer is verschenen en bij de uitspraak van de rechter aanwezig is geweest. Bovendien zijn er geen andere stukken waaruit blijkt wanneer de appellant op de hoogte is geraakt van de inhoud van de beslissing van de beschikking waarvan beroep, zoals betekeningstukken van deze beschikking. De appellant is dan ook ontvankelijk in het namens hem ingestelde hoger beroep.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot: onvoldoende bewijs).
Ad a
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in onderhavige zaak geen sprake is geweest van een inverzekeringstelling, als bedoeld in artikel 533 Sv. De appellant is op 16 november 2020 aangehouden en opgehouden voor verhoor. Dat de appellant vervolgens is heengezonden en de zaak geseponeerd werd, maakt de vrijheidsbeneming niet onrechtmatig. Gelet op het voorgaande kan de appellant geen aanspraak maken op de gevraagde vergoeding en dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
Ad b en ad c
De rechtbank heeft de onder b en c verzochte vergoedingen afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
Verzoeker heeft tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat hij een bij een halte staande bus passeerde op zijn bromfiets, dat de bus begon te rollen, dat hij enorm schrok, zijn rem in kneep en daardoor ten val is gekomen, dat hij echt boos was op de buschauffeur en geprobeerd heeft om hem te slaan. De buschauffeur heeft verklaard dat verzoeker driemaal geprobeerd heeft om hem met zijn vuist te slaan, dat hij de eerste slag heeft afgeweerd met zijn hand, dat de andere twee mis waren en dat verzoeker vervolgens door omstanders naar achteren is getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker zijn aanhouding en zijn reiskosten vanaf het politiebureau naar zijn bromfiets over zichzelf afgeroepen door zich aldus te gedragen. Verzoeker heeft immers toegegeven dat hij geprobeerd heeft om de buschauffeur te mishandelen. De rechtbank acht het dan ook niet billijk hem een vergoeding toe te kennen voor zijn reiskosten. De rechtbank acht het verzoek daartoe zo evident onbillijk dat ook de kosten voor het opmaken, indien en behandelen van dat verzoek voor rekening van verzoeker dienen te blijven. Het verzoek om een vergoeding ex artikel 530 Sv zal dan ook in het geheel worden afgewezen.
De appellant heeft een vergoeding verzocht voor gemaakte reiskosten, die volgens hem het gevolg zijn geweest van detentie. Naar het oordeel van het hof is er geen ruimte voor een zodanige vergoeding, nu – zoals onder ad a is overwogen - geen sprake is geweest van een inverzekeringstelling. Hetgeen namens appellant in appel naar voren is gebracht, heeft het hof niet tot andere overwegingen en beslissingen gebracht. De appellant zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.
Ad d
Met betrekking tot het verzoek tot forfaitaire vergoeding van kosten van rechtsbijstand in een verzoekschriftprocedure overweegt het hof dat een (deels) afwijzende beslissing op het onderliggende verzoek dat ziet op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, niet vanzelfsprekend met zich brengt dat ook het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de verzoekschriftprocedure moet worden afgewezen. Ook bij vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure gaat het om een billijkheidsoordeel. Geen gronden van billijkheid bestaan indien het appellant, voorzien van een rechtsgeleerd advocaat, rechtstreeks uit de wet en/of de bestendige gepubliceerde jurisprudentie volstrekt duidelijk had moeten zijn dat het onderliggende verzoek zou worden afgewezen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat hiervan in casu sprake is. Er zijn dan ook geen gronden van billijkheid voor een vergoeding ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de appellant niet-ontvankelijk in het inleidende verzoek.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. E. van Die, A.M. Kengen en A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 februari 2022.