ECLI:NL:GHAMS:2022:572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
000841-21 (530 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gedeeltelijke afwijzing vergoeding kosten raadsman in rekestenprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand gedeeltelijk werd afgewezen. De appellant, geboren in 1948, had op 31 juli 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank, die op 14 mei 2019 had geoordeeld over de vergoeding van kosten in verband met rechtsbijstand. De appellant verzocht om een vergoeding van in totaal € 121.087,68, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De rechtbank had echter geoordeeld dat de hoogte van het aantal uren dossierstudie niet zonder meer te rechtvaardigen was en had de vergoedingen gedeeltelijk afgewezen. Het hof heeft de zaak op 25 januari 2022 behandeld en de argumenten van de appellant en zijn raadsman gehoord. Het hof oordeelde dat de beslissing van de rechtbank juist was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en slechts een vergoeding van € 280,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in hoger beroep. De beschikking is op 22 februari 2022 uitgesproken en de voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000841-21 (530 Sv)
proces-verbaalnummer politie: 1-AMB-037A
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2019 op het verzoekschrift op de voet van het artikel 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1948 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. A.R.A.L. Norenburg,
postbus 155, 3440 AH te Woerden.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 31 juli 2019 ingesteld door de verzoeker (hierna de appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 25 januari 2022 de advocaat-generaal, de appellant en de advocaat van de appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 113.891,25;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 7.916,43;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ad a en ad b
De rechtbank heeft de onder a en de onder b verzochte vergoedingen gedeeltelijk afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van het aantal uren dossierstudie zich niet zonder meer laat verklaren door de aard, omvang en complexiteit van de zaak. Hoewel de zaak omvangrijk was, is uit de stukken, noch uit hetgeen in raadkamer aan de orde is gekomen, gebleken dat hiervan sprake zou zijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar beslissing in de voorgaande verzoekschriften in het onderzoek Ben Loyal (onder andere met nummer RK 19/3829).
Ook tijdens de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan de billijkheid met zich brengt dat deze kosten volledig zouden moeten worden vergoed. Door de raadsman is aangevoerd dat hij zich heeft voorbereid op een inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verzoeker. De rechtbank acht het niet billijk om, gelet op de fase waarin het onderzoek zich bevond, de volledige
gedeclareerde uren toe te wijzen.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat in de eerder behandelde verzoekschriften in het onderzoek Ben Loyal sprake was van een sepotbeslissing van de officier van justitie in mei 2018. In de zaak tegen verzoeker is pas op 31 augustus 2018 door de officier van justitie besloten dat verzoeker niet zal worden vervolgd. Zij acht daarom billijk de toekenning van een vergoeding voor de post ‘bestudering van het dossier’ samen met de post ‘bestudering ingekomen stukken’ tot een maximum van 70 uren naar de door verzoeker
genoemde maatstaf van € 250,- per uur (exclusief btw).
Daarnaast overweegt de rechtbank dat voor de overige werkzaamheden, met inbegrip van de werkzaamheden ten behoeve van het ingediende sepotverzoek, toewijzing van 50 uren billijk is, eveneens naar de maatstaf van € 250,- per uur (exclusief btw).
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig de navolgende vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. Voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift heeft de raadsman bij verzoekschrift en ter zitting verzocht de werkelijke met deze werkzaamheden gemoeide kosten toe te wijzen, te weten een bedrag van € 7.916,43. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat hiervoor het liquidatietarief in civiele zaken moet worden gehanteerd.
De rechtbank overweegt dat door de raadsman geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waarom een hoger bedrag dan de standaardvergoeding moet worden toegewezen. Zij wijst het verzoek van de raadsman daarom af en zal de standaardvergoeding voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift toekennen.
Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. In hetgeen namens appellant in appel naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep. Het hof verenigt zich derhalve met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
Ad c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan de appellant een vergoeding toe van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. E. van Die, A.M. Kengen en A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 februari 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden La Gro Advocaten te Alphen aan den Rijn o.v.v. [ovv]
Amsterdam, 22 februari 2022,
mr. E. van Die, voorzitter.