Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
in conventiegevorderd, kort gezegd, DFA te veroordelen tot betaling van a) € 80.000,00 bij levering van de [adres] , b) de rente die in de periode 2015-2018 is verschenen, aldus € 6.651,96 (met rente), c) de overeengekomen rente van 5% per jaar over het gevorderde onder
avanaf 1 januari 2019, d) € 554,30 aan buitengerechtelijke incassokosten (met rente), en e) € 1.796,64 aan beslagkosten (met rente), alsmede de proceskosten, inclusief nakosten (met rente). DFA heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en
in reconventiegevorderd, kort gezegd, [appellante] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot opheffing van het conservatoir beslag van 4 november 2019 op de kerk, en voor recht te verklaren dat [appellante] met het leggen van het beslag onrechtmatig heeft gehandeld jegens DFA en haar te veroordelen tot directe betaling van alle kosten van deze procedure, met veroordeling van [appellante] in de werkelijk gemaakte advocaatkosten. [appellante] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
in conventieDFA veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 6.651,96 (met wettelijke rente), van de achterstallige rente zoals overeengekomen bij overeenkomst van geldlening van 8 november 2012 vanaf 1 januari 2019, van een bedrag van € 554,30 aan buitengerechtelijke incassokosten (met wettelijke rente), van een bedrag van € 1.162,53 aan beslagkosten (met wettelijke rente), alsmede – naar het hof begrijpt – in de proceskosten, inclusief nakosten. De rechtbank heeft
in reconventiebepaald dat [appellante] het gelegde beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom dient door te halen op het moment dat DFA bij is met de betaling van de door haar verschuldigde rente en de proceskosten gecompenseerd, en
in conventie en reconventiehet meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt [appellante] in hoger beroep met vijf grieven op.
magvanaf 8 november 2012 op de restschuld van € 140.000,00 te allen tijde tussentijds aflossen, maar
moetde uitstaande restschuld uiterlijk op 8 november 2022 betalen. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat partijen zijn overeengekomen dat de lening eerst op 8 november 2022 opeisbaar zal worden en dat het saldo van het restant van de schuld daaruit zal worden bepaald door de omvang van de vrijwillige aflossingen die DFA in de tussentijd – dat wil zeggen tussen 8 november 2012 en 8 november 2022 – eventueel zal hebben gedaan. In de derde plaats kan uit die wijziging of de aan de overeenkomst(en) ten grondslag liggende considerans op geen enkele wijze worden afgeleid dat de inhoud en voorwaarden van de overeenkomst van lening mede zou moeten worden bepaald door het moment van eventuele verkoop en levering van de kerk: in de overeenkomst is daarvoor geen enkele aanwijzing te vinden. Een en ander wettigt de conclusie – wat er zij van de achtergrond van de geldlening – dat DFA redelijkerwijs heeft mogen (en moeten) begrijpen dat de lening eerst op 8 november 2022 opeisbaar zou worden. Die uitleg vindt bovendien steun in de inhoud van de akte van cessie tussen [bedrijf] en [appellante] van 13 februari 2013, waarin geen enkele aanwijzing te vinden is dat [bedrijf] zelf de overeenkomst van 8 november 2012 anders heeft begrepen dan DFA heeft gesteld. De bewoordingen in die akte, in het bijzonder de eerste zin van de considerans onder D, onderstrepen, integendeel, met zoveel woorden de uitleg dat de geldlening voor een periode van 10 jaar is aangegaan en eerst vanaf 8 november 2022 opeisbaar zal zijn. Hieruit concludeert het hof dat ook [bedrijf] de overeenkomst van 8 november 2012 niet alleen redelijkerwijs aldus heeft moeten begrijpen maar ook kennelijk zo heeft begrepen. Bij deze stand van zaken is datgene wat [appellante] heeft gesteld omtrent de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, onvoldoende om tot een andere uitleg van de overeenkomst van 8 november 2012 te komen, ook niet als ervan wordt uitgegaan dat die werking niet wordt uitgesloten door de bepaling in die overeenkomst dat [bedrijf] en DFA afstand doen van hun rechten om de overeenkomst te doen aanpassen, te vernietigen of te ontbinden.
grief 1en
grief 2falen.
grief 3slaagt.
grief 4terecht is voorgesteld.
grief 5ten dele faalt en ten dele slaagt.