In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. Klaagster, de echtgenote van de overleden erflater, verwijt de notaris dat het testament niet het beoogde effect heeft gesorteerd en dat erflater niet is gewezen op de gevolgen van de vorderingen van zijn kinderen. De notaris had op 6 juli 2021 beroep aangetekend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht gegrond had verklaard en de notaris had berispt. Tijdens de behandeling van de zaak op 25 november 2021 is de notaris, vergezeld van zijn advocaat, verschenen, terwijl klaagster niet aanwezig was.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld. De erflater had een testament laten opmaken waarin klaagster als erfgename was benoemd, maar de kinderen van erflater hadden opeisbare vorderingen die groter waren dan de nalatenschap. Klaagster heeft de notaris aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door de nalatigheid van de notaris. Het hof oordeelt dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te informeren naar eerdere nalatenschappen en dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden. De notaris heeft berouw getoond, maar het hof oordeelt dat de ernst van de situatie een berisping rechtvaardigt. De kostenveroordeling van de kamer blijft in stand, en de notaris wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van klaagster en de kosten van de behandeling van de klacht.
De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de kamer, waarbij de notaris is berispt en veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het hof benadrukt dat de notaris zijn zorgplicht niet heeft nageleefd en dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is.