ECLI:NL:GHAMS:2022:545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.268.768/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis eerste aanleg en toewijzing vorderingen koper na bewijslevering in civiele zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Hendriks, heeft de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.A.M. Mes, aangeklaagd in verband met gebreken aan een gekochte boot. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant bewijs heeft geleverd dat de verkoper, [A], onjuiste informatie heeft verstrekt over de staat van de boot, met name over lekkages en problemen met de roerkoningen en schroefasafdichtingen. De getuigenverklaringen van de appellant en zijn echtgenote, evenals die van getuige [X], waren consistent en ondersteunden de stelling van de appellant dat er geen problemen waren gemeld door de verkoper.

Het hof oordeelde dat de appellant zijn bewijsopdracht had voldaan en dat de boot niet voldeed aan de verwachtingen die hij bij de koop mocht hebben. De appellant heeft zijn verbintenis tot nakoming omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding, en vorderde herstelkosten, stallingskosten en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft de vorderingen van de appellant toegewezen, inclusief de herstelkosten van € 8.492,26, stallingskosten van € 1.185,24 en buitengerechtelijke kosten van € 1.039,22. De geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten in zowel eerste aanleg als hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verkoper om volledige en juiste informatie te verstrekken over de staat van het verkochte goed, en bevestigt dat het niet voldoen aan deze verplichting kan leiden tot schadevergoeding voor de koper.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.268.768/01
zaaknummer rechtbank : 7356099 CV EXPL 18-7986
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van
22 februari 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. D. Hendriks te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.T.A.M. Mes te Hoorn.

1.Het verdere procesverloop

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Verwezen wordt de volgende processtukken:
- het tussenarrest van dit hof van 8 juni 2021;
-het proces-verbaal van getuigenverhoor zijdens [appellant] van 12 augustus 2021;
-de memorie na enquête zijdens [appellant] van 21 september 2021;
-de antwoord memorie na enquête zijdens [geïntimeerde] van 19 oktober 2021.
Hierna is arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voornoemd tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [A] aan [X] heeft medegedeeld dat er geen problemen waren met en/of lekkages aan de roerkoningen en/of schroefasafdichtingen van de boot.
2.2. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [appellant] op 12 augustus 2021 drie getuigen doen horen, te weten [appellant] zelf, zijn echtgenote [B] en [X] (hierna “ [X] ”). [geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquete.
2.3.
Het hof oordeelt dat [appellant] in het aan hem opgedragen bewijs is geslaagd. Het volgende is daartoe redengevend.
2.4.
[X] heeft zijn schriftelijke verklaring van 23 maart 2020 als getuige onder ede bevestigd. Deze houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Ik heb aan [A] gevraagd naar de oorzaak van het aanwezige water wat in de boot stond in de bilgeruimte onder de motoren. (…)Toen hebben we gesproken over het gebobbelde deel aan de achterkant van de boot en waarom de roerkoningen niet uiterlijk zichtbaar waren maar bedekt waren met polyester.
Mijn vraag was dan ook of er in het verleden problemen en of lekkages waren geweest. [A] zei dat dit was gedaan om het geheel te verstevigen maar dat er geen problemen waren geweest met lekkages of zo.Ook heb ik de schroefassen bekeken en gevraagd of er geen problemen en of lekkages waren met de schroefassen maar vooral ook van de schroefasafdichtingen ervan. Dit was voor mij aan de buitenkant uiteraard niet te zien.
De afdichtingen waren aan de buitenzijde afgedekt door een soort van halvemaantje van polyester. Hierop werd gezegd dat er geen problemen en of lekkages waren met de schroefassen en de schroefasafdichtingen. (…)”.
Voorts heeft getuige [X] nog het volgende verklaard:
“Na de proefvaart is de boot gelift en zijn we met zijn vieren om de boot heen gaan lopen. Aan de achterkant zag ik dat de roerkoningen bedekt waren met polyestermat. Ik vroeg waarom dat was en toen kwam hij[ [A] , hof]
met een lulverhaal over versteviging. (…) Ik heb gevraagd of er lekkages waren of reparaties geweest waren aan/bij de roerkoningen en ik heb ook [appellant] dat horen vragen. Het antwoord van [A] was dat de boot in orde was. U vraagt mij of dat de exacte bewoordingen waren, dat weet ik niet meer maar de strekking was in elk geval dat er geen problemen waren en ook niet waren geweest. U vraagt mij of ik de antwoorden van [A] ook op dat moment al een lulverhaal vond. Nee, dat bedacht ik achteraf, maar ik had daar toen wel vragen bij, en daarom heb ik doorgevraagd aan [A] of er geen lekkages waren of geweest zijn. Meestal smeer je polyester erop als er lekkage is geweest. [A] antwoordde toen dat dat niet het geval was. (…)Daarna hebben wij met zijn vieren gesproken over de schroefassen en de schroefasafdichtingen. Die bevinden zich op een andere plek dan de roerkoningen, wat meer in het midden van de boot. Ik heb daarover vragen gesteld aan [A] omdat er een soort kapje op zat waardoor ik het niet goed kon zien. Hij antwoordde dat deze in orde waren en dat er geen lekkage was. (…)Op vragen van mr. Mes antwoord ik als volgt:U houdt mij voor een memo van 6 juli 2018. (…) In het memo staat vervolgens ‘dit kan alleen de schipper/eigenaar weten’. Deze zin heeft [A] niet tegen mijn gezegd, maar is mijn eigen mening. Wat ik bedoel – zie het slot van het Memo – is dat ik mij afvroeg of de verkoper wel alle informatie aan de eigenaar had gegeven.”
2.5.
Getuige [appellant] heeft het volgende verklaard:
“(…) Na de proefvaart is de boot uit het water getakeld zodat wij het hele schip, ook het onderwatergedeelte, goed konden bekijken. (…) Wij zagen toen dat de roerkoningen deels ingelamineerd waren met polyester en dat er bobbelvorming en oneffenheden waren. Ik heb toen gevraagd aan [A] of er problemen waren met de roerkoningen en of er lekkages waren geweest. [A] antwoordde daarop dat dat niet het geval was. Hij was vrij stellig en ik heb niet doorgevraagd. (…)Daarna zijn wij een rondje om de boot gaan lopen (…) en toen kwamen wij halverwege bij de schroefassen en schroefasafdichtingen. [X] heeft toen gevraagd of daar problemen mee waren en [A] heeft geantwoord dat dat niet het geval was. (…)”.
2.6.
De echtgenote van [appellant] heeft als getuige, samengevat, verklaard dat zij de vragen heeft gehoord die [X] heeft gesteld aan [A] , en de antwoorden die deze daarop heeft gegeven, en voorts dat de verklaring die door [appellant] als getuige is afgelegd klopt.
2.7.
De verklaringen van de getuigen zijn onderling consistent ten aanzien van het moment en de plek (tijdens het lopen om de boot die na de proefvaart op het droge was gehesen) waarop het gesprek met [A] plaatsvond, terwijl de verklaring van [X] voorts consistent is met eerder door hem afgelegde schriftelijke verklaringen. Daar tegenover heeft [geïntimeerde] geen getuigen doen horen die andersluidend hebben verklaard.
2.8.
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na enquête gesteld dat [X] blijkbaar betwijfelde of [A] wel alle relevante informatie van hem, [geïntimeerde] , had ontvangen, en dat het daarom op de weg [X] had gelegen om door te vragen welke informatie [A] precies van [geïntimeerde] had gekregen. Nu [X] dit niet heeft gedaan, heeft hij – althans [appellant] - zijn onderzoeksplicht verzaakt, aldus [geïntimeerde] . Het hof deelt dit oordeel niet. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat zowel [appellant] als [X] hebben gevraagd of er ooit problemen met en/of lekkages van de roerkoningen en schroefasafdichtingen waren geweest, waarop [A] zonder enig voorbehoud heeft geantwoord dat dit niet het geval was. Het had op de weg van [A] gelegen om, indien hij met betrekking tot bepaalde zaken niet of onvoldoende was geïnformeerd door [geïntimeerde] , bij het beantwoorden van vragen aan te geven dat hij niet beschikte over informatie en/of [appellant] en [X] door te verwijzen naar [geïntimeerde] . Dit heeft hij echter niet gedaan. [geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na enquête tevens gesteld dat het feit dat Hollandboat het onderhoud van de boot verzorgde niet betekent dat [A] op de hoogte was van eventuele gebreken van de boot. Naar het oordeel van het hof kan verder in het midden blijven of [A] al dan niet op de hoogte was van de onderhoudsstaat van de boot. Zoals hiervoor ook al overwogen had het op de weg van [A] gelegen om naar aanleiding van de concrete en specifieke vragen van [appellant] en [X] een voorbehoud te maken en hen naar [geïntimeerde] te verwijzen indien [A] daarover niet of onvoldoende was geïnformeerd.
2.9.
De conclusie is dat [appellant] heeft voldaan aan zijn bewijsopdracht, en dat de boot niet beantwoordde aan hetgeen hij bij het sluiten van de koop mocht verwachten.
2.10.
[appellant] heeft bij brief en e-mail van 9 augustus 2018 op de voet van artikel 6:87 BW de verbintenis tot nakoming rechtsgeldig omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding.
2.11.
De schade die [appellant] vordert betreft de volgende posten:
- kosten van herstel van de boot overeenkomstig de factuur van [X] d.d. 13 juni 2018 ten bedrage van € 8.492,26;
-€ 1.185,24 ter zake van de stallingskosten;
-€ 1.039,22 ter zake de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig
de voorafgaande aanzegging per brief van zijn gemachtigde d.d. 9 augustus 2018.
2.12.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de gevorderde herstelkosten te hoog zijn, onder verwijzing naar de verklaringen van [D] (Service en Onderhoudsbureau [D] ), [E] (Baltic Consultancy) en [F] (Selles & Van Dijk Experts). Behalve het feit dat de prijs van het vervangen van roerkoningen te hoog is, betwist [geïntimeerde] ook het door [X] genoemde aantal bestede uren van 78 uur.
2.13.
[X] heeft in zijn verklaring van 30 april 2019 de materiaalkosten en het aantal bestede uren toegelicht en deze uren bij memorie van grieven als productie 40 overgelegde verklaring nader gespecificeerd. [geïntimeerde] heeft deze nadere specificatie niet betwist behoudens (i) het aantal reisuren, (ii) de post van 3 uur ten aanzien van het loshalen van de schroefassen en (iii) de post van 23 uur ten aanzien van het opnieuw installeren van de schroefaskokers. Het hof is van oordeel dat [X] in zijn verklaring van 30 april 2019, in combinatie met de nadien gegeven specificatie van de bestede uren, de materiaalkosten voldoende heeft onderbouwd en voorts heeft aangetoond dat het regelmatig op en neer reizen noodzakelijk was onder meer omdat er sprake was van droogtijd, en omdat de eerste reparatie niet afdoende bleek te zijn waardoor een tweede reparatie noodzakelijk was. Ten aanzien van de posten van 3 en 23 uur heeft [X] voldoende toegelicht dat sprake is geweest van een tweede, andersoortige reparatie nadat was gebleken dat de eerste reparatie niet toereikend was. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat de eerste reparatie geen afdoende oplossing bleek te bieden niet de conclusie rechtvaardigt dat deze ondeugdelijk was. Soms is een traject van “uitproberen” nodig om tot het gewenste resultaat te komen. Resumerend zullen de herstelkosten worden toegewezen zoals gevorderd.
2.14.
De vordering ter zake van stallingskosten heeft betrekking op een periode van 8 weken. [geïntimeerde] heeft gesteld dat dit buitenproportioneel lang is, in relatie tot de duur van de reparatiewerkzaamheden. [X] heeft in eerder genoemde verklaring van 30 april 2019 toegelicht dat hij het in de periode waarin de reparatie moest plaatsvinden erg druk had (het was vakantieperiode en een periode waarin veel boten te water gingen), dat het polyester diverse malen langere tijd moest drogen en dat hij te maken had met materiaalbestellingen waar een aantal dagen op gewacht moest worden. [geïntimeerde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat ook de vordering ter zake de stallingskosten kan worden toegewezen.
2.15.
Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.039,22 komen voor vergoeding in aanmerking, nu diverse werkzaamheden zijn verricht anders dan ter instructie van de procedure, waaronder het voeren van overleg over een minnelijke regeling.
2.16.
[geïntimeerde] wordt als overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling de volgende bedragen:
- € 8.492,26 herstelkosten;
-€ 1.185,24 ter zake van stallingskosten;
-€ 1.039,22 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2018 dagvaarding;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 579,79 aan verschotten en € 720,-- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 802,41 aan verschotten en € 3.342,-- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, W.J.J. Wetzels en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.