ECLI:NL:GHAMS:2022:53

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
200.283.513/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toerekenbare tekortkoming van aannemer in bouwrechtelijke overeenkomst met opdrachtgevers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], een aannemer die werkzaamheden heeft verricht voor [geïntimeerden], de opdrachtgevers. De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat de aannemer in verzuim was gekomen omdat hij de overeengekomen werkzaamheden niet had afgerond. De opdrachtgevers hadden de aannemer op 24 juli 2019 in gebreke gesteld, maar de aannemer betwistte dat deze ingebrekestelling correct was, omdat hij geen redelijke termijn had gekregen om het werk af te ronden. Het hof oordeelt echter dat de ingebrekestelling wel degelijk correct was en dat de aannemer niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan zijn verplichtingen. De aannemer heeft ook een beroep gedaan op schuldeisersverzuim, maar het hof oordeelt dat dit niet opgaat, omdat de aannemer zelf heeft bevestigd dat hij de werkzaamheden per direct heeft neergelegd na de beschuldigingen van de opdrachtgevers. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de aannemer is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de opdrachtgevers, inclusief de kosten van het geding. De aannemer wordt ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.283.513/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8220335 / CV EXPL 25750
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 januari 2022
inzake
[appellant] ,tevens handelend onder de naam
[X],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker te Purmerend,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S.G.H. Langeweg te Koog aan de Zaan.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] - afzonderlijk: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] - genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 september 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020, voor zover dat onder bovenvermeld zaak-/rolnummer is gewezen tussen [geïntimeerden] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 oktober 2021 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, mr. Sliphorst-Dekker aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerden] tegen hem zijn toegewezen, en – uitvoer- baar bij voorraad verklaard – die vorderingen alsnog (volledig) zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van al hetgeen zij uit hoofde van dat vonnis van [appellant] hebben ontvangen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de (na)kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] in de kosten van – zo begrijpt het hof – het hoger beroep.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.14. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 2 klaagt [appellant] erover dat deze feitenvaststelling op een bepaald punt onvolledig is. [geïntimeerden] hebben hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd gemotiveerd weersproken. Het hof zal hierop bij de beoordeling terugkomen. De feiten zijn in hoger beroep voor het overige niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, met dien verstande dat tussen 13 april 2019 en 22 juli 2019 door [geïntimeerden] onweersproken een bedrag van € 30.912,= aan [appellant] is betaald. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerden] zijn eigenaar van een woning aan de [adres] .
2.2.
[appellant] voert een eenmanszaak, [X] , die (onder meer) stukadoorswerkzaamheden verricht. [appellant] heeft een duurzame relatie met [A] (hierna: [A] ).
2.3.
Op 19 maart 2019 heeft [appellant] een offerte (nummer [nummer] ) uitgebracht voor renovatie van de woning van [geïntimeerden] van € 19.827,75, inclusief btw.
2.4.
Op 14 april 2019 heeft [appellant] een offerte uitgebracht voor het leveren en installeren van een complete keuken van € 8.990,=, inclusief btw.
2.5.
[appellant] is op 17 juni 2019 begonnen met de verbouwingswerkzaamheden in de woning van [geïntimeerden]
2.6.
Op 1 juli 2019 heeft [appellant] aan [geïntimeerden] een factuur (nummer [nummer] ) gestuurd waarin is vermeld, voor zover hier van belang:
“RENOVATIE WONING
Totaal van offerte 024 € 18762,65
(…) (ontvangen) € 6566,92
(…) (ontvangen) € 2814,39
(…) (ontvangen) € 5628,79
Betaal restant van deze factuur a 20% van totaal € 3752,53
(…)”
2.7.
Op 14 juli 2019 heeft [appellant] aan [geïntimeerden] een offerte uitgebracht voor meerwerk van € 3.025,26, inclusief btw.
2.8.
Tussen 13 april 2019 en 22 juli 2019 hebben [geïntimeerden] in totaal € 30.912,= aan [appellant] betaald. Een deel van dit bedrag is op verzoek van [appellant] voldaan op de rekening van [A] .
2.9.
Op 24 juli 2019 hebben [geïntimeerden] aan [appellant] een e-mail gestuurd waarin zij:
- zich hebben beklaagd over het niet nakomen van de afspraken en het niet leveren van het werk waarvoor zij hebben betaald,
- voorbeelden hebben gegeven van geconstateerde gebreken,
- hem hebben verzocht het werk binnen één week op te leveren,
- hebben meegedeeld dat zij een advocaat inschakelen als alles niet binnen één week is opgelost en
- hem hebben beschuldigd van fraude en oplichting.
2.10.
Bij e-mail van 24 juli 2020 heeft [A] aan [geïntimeerden] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Fraude en oplichting wat is dit voor een vreselijk domme e-mail [appellant] is nu echt des duivels Hij heeft zn eigen uit de naad gewerkt nooit iets van u gehoord over zaken en dan nu komen met fraude en oplichting [appellant] is zelf ook niet tevreden over de fronten laat dat duidelijk zijn maar voor de rest gaat het nergens over en ik weet niet wat hij nu doet Hij is nu de afzuigkap halen ja inderdaad op zn vrije avond zodat u weer kan koken Maar als u er zo over denk prima (…)”
2.11.
Bij e-mail van 25 juli 2019 heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“Reactie op schrijven van 24/07/2019.
Naar aanleiding van de email,die door u naar ons is verstuurd,hebben wij [X] de werkzaamheden per direct neergelegd.
Daar wij bestempeld worden als OPLICHTERS en FRAUDEUR,S en alle werkzaamheden die uitgevoerd zijn,niet goed zouden zijn.
(…)
Nu de werkzaamheden op zo,n dag of 4 a 5 klaar zijn inclusief het meerwerk wat er is bijgekomen,worden wij bestempeld als oplichters en fraudeur,s,daar deze beschuldigingen GROTE inpact hebben op gesteldheid en vertrouwen hebben wij per direct de werkzaamheden stil gelegd,en is dit onacceptable
Ook zullen wij ons beraden wat te doen met deze beschuldigingen en vervolg stappen.
Wij zijn nu ook genoodzaakt om dit met behulp van advocaat op te lossen.”
2.12.
[geïntimeerden] hebben aan expertisebureau Dekra opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het door [appellant] aan de woning van [geïntimeerden] verrichte werk. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, is [appellant] niet aanwezig geweest bij het onderzoek ter plaatse door Dekra op 30 augustus 2019. Het conceptrapport van Dekra is aan [appellant] gestuurd. [appellant] heeft bij e-mail van 28 september 2019 zijn reactie op het rapport aan de gemachtigde van [geïntimeerden] gestuurd.
2.13.
In het definitieve rapport van 6 november 2019 concludeert Dekra dat de schade/herstelkosten aan de zijde van [geïntimeerden] € 17.123,23, inclusief btw, bedragen.
2.14.
Bij brief van 6 januari 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] aan de gemachtigde van [geïntimeerden] onder meer meegedeeld dat [appellant] door het handelen van [geïntimeerden] niet alle werkzaamheden heeft kunnen afronden, waardoor hij niet in verzuim is gekomen, dat het rapport van Dekra onjuistheden bevat en dat [geïntimeerden] een factuur van 5 juli 2019 van € 1.590,= niet hebben voldaan. Namens [appellant] is voorgesteld een schikking te treffen door betaling aan [geïntimeerden] van € 5.000,=. [geïntimeerden] hebben dit voorstel van de hand gewezen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van: - € 17.786,31 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over € 17.123,23 vanaf 31 juli 2019 en over € 465,85 vanaf 23 september 2019 tot aan de voldoening; - € 1.681,90 aan kosten ter vaststelling van de schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2019 tot aan de voldoening. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding, met rente, en de nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep met zeven grieven op.
3.3.
Met
grief 1klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter, ondanks zijn klemmende, op persoonlijke omstandigheden gegronde verzoek daartoe, de mondelinge behandeling van de zaak niet heeft aangehouden, waardoor hij daarbij niet aanwezig kon zijn en in eerste aanleg – waar hij zonder advocaat procedeerde – onvoldoende is gehoord. Nu [appellant] in hoger beroep zijn standpunt zowel schriftelijk als mondeling heeft kunnen toelichten en heeft kunnen reageren op het verweer van [geïntimeerden] , behoeven zijn klachten echter over de gang van zaken bij de kantonrechter, wat daarvan verder ook zij, geen nadere bespreking.
3.4.
Het hof zal
grieven 2 en 3gezamenlijk bespreken. Deze grieven betreffen de vraag of [appellant] in verzuim is gekomen.
3.5.
[appellant] heeft in dit verband tijdens de zitting in hoger beroep aangevoerd dat het e-mailbericht van [geïntimeerden] van 24 juli 2019 niet als een correcte ingebrekestelling kan worden beschouwd, omdat hem daarin geen redelijke termijn is gegeven voor het alsnog afronden en opleveren van de werkzaamheden. Het hof volgt [appellant] hierin niet. [geïntimeerden] hebben [appellant] in die e-mail met hun verzoek aan hem om het werk binnen één week op te leveren naar het oordeel van het hof voldoende tijd gegeven om alsnog (volledig) na te komen. Ook [appellant] zelf heeft zowel in zijn e-mail van 25 juli 2019 (
“Nu de werkzaamheden op zo,n dag of 4 a 5 klaar zijn (…)”) als ter zitting te kennen gegeven dat met het afronden van de werkzaamheden nog maximaal een week gemoeid zou zijn. Met de e-mail van 24 juli 2019 hebben [geïntimeerden] [appellant] dus correct in gebreke gesteld.
3.6.
Vaststaat dat [appellant] de werkzaamheden niet alsnog binnen de bij die e-mail gestelde termijn heeft afgemaakt. Volgens [appellant] is dat echter aan [geïntimeerden] te wijten, aangezien zij hem op 25 juli 2019 niet hebben toegestaan om de (herstel)werk- zaamheden uit te voeren en af te ronden terwijl hij daartoe wel bereid was, zodat sprake is van schuldeisersverzuim aan hun kant en hij niet meer in verzuim kon komen. Over de gebeurtenissen op 25 juli 2019 stelt [appellant] dat hij die ochtend bij [geïntimeerden] op de stoep stond met de bestelde afzuigkap in zijn handen en dat hij daar was om hen aan te bieden om het werk conform de gemaakte afspraken af te ronden. Hij was al binnen om aan het werk te gaan, toen hem door [geïntimeerden] op niet mis te verstane wijze werd verzocht de woning te verlaten. Om te voorkomen dat de ruzie die vervolgens ontstond verder zou escaleren is hij daarna weggegaan, aldus nog steeds [appellant] . Dat hij altijd bereid is gebleven om met [geïntimeerden] tot een oplossing te komen, blijkt ziens inziens ook uit eerdergenoemde e-mail van 25 juli 2019 die hij na dit voorval aan hen heeft gestuurd, en waarin hij alleen spreekt over het
“neerleggen”en
“stil leggen”van het werk. Zijns inziens hadden [geïntimeerden] hem dan ook een nadere gelegenheid moeten bieden om het werk alsnog af te ronden, hetgeen zij hebben nagelaten. [geïntimeerden] hebben dit gemotiveerd betwist. Zij stellen dat [appellant] op 25 juli 2019 enkel naar hun woning is gekomen om zijn spullen op te halen en dat hij zo boos was over hun e-mail van de dag daarvoor, met name omdat hij daarin voor ‘oplichter en fraudeur’ zou zijn uitgemaakt, dat een gesprek met hem over het oplossen van de situatie niet mogelijk was. Daarop heeft [appellant] in zijn e-mail van diezelfde dag bevestigd dat hij per direct stopte met de werkzaamheden, waardoor het voor [geïntimeerden] duidelijk was dat het zinloos zou zijn om hem een aanmaning te sturen.
3.7.
Het hof constateert dat [appellant] in zijn e-mail aan [geïntimeerden] van 25 juli 2019 op geen enkele wijze refereert aan de gebeurtenissen die volgens hem die ochtend bij de woning van [geïntimeerden] hebben plaatsgevonden. In plaats daarvan laat [appellant] in die e-mail aan [geïntimeerden] weten dat hij, althans [X] , de werkzaamheden per direct heeft neergelegd
“Naar aanleiding van de email,die door u naar ons is verstuurd (…) Daar wij bestempeld worden als OPLICHTERS en FRAUDEUR,S en alle werkzaamheden die uitgevoerd zijn,niet goed zouden zijn.”. Ook overigens blijkt uit zijn bericht dat de in de e-mail van [geïntimeerden] van 24 juli 2019 geuite kritiek op zijn werk, en dan met name dat zij hem een fraudeur (zouden) hebben genoemd, dé reden is voor het per direct stoppen met de werkzaamheden. In het licht hiervan heeft [appellant] naar het oordeel van het hof, mede gelet op het verweer van [geïntimeerden] , met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van schuldeisersverzuim. [appellant] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt hoe de door hem gestelde tevergeefs getoonde bereidheid de werkzaamheden nog af te maken zich tot deze mailwisseling verhoudt, terwijl dat wel aangewezen was. Hoewel het feit dat [geïntimeerden] in hun e-mail het woord ‘fraude’ hebben gebruikt valt af te keuren, leidt dit in elk geval niet ertoe dat zij in verzuim zijn gekomen. Anders dan [appellant] heeft betoogd, kan uit de bewoordingen van zijn e-mail van 25 juli 2019 niet worden afgeleid dat hij het werk nog niet definitief had neergelegd. Hij eindigt die e-mail immers met de mededeling dat hij zich zal beraden op wat te doen met de beschuldigingen en vervolg stappen en dat hij nu genoodzaakt is om dit met behulp van een advocaat op te lossen. De slotsom is dan ook dat het hof, evenals de kantonrechter, ervan uitgaat dat [appellant] een week na 24 juli 2019 in verzuim is gekomen. De grieven 2 en 3 falen.
3.8.
In
grief 4betwist [appellant] dat hij toerekenbaar tekort is geschoten en dus schadeplichtig is. Nu vaststaat dat de werkzaamheden, zoals die tussen partijen zijn overeengekomen, niet af zijn, is [appellant] tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst. Buiten zijn hierboven, al behandelde stellingen heeft [appellant] niet kenbaar gemaakt waarom deze tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, zodat het hof aan zijn betwisting op dit punt voorbij gaat. Dit betekent dat [appellant] verplicht is de door zijn tekortkoming ontstane schade te vergoeden. Ook deze grief faalt.
3.9.
Grief 5betreft de factuur voor extra meerwerk van 5 juli 2019 van € 1.923,-, inclusief btw, die [geïntimeerden] volgens [appellant] onbetaald hebben gelaten. [appellant] stelt dat hij dit extra werk met [geïntimeerden] is overeengekomen, althans dat voor hen duidelijk had moeten zijn dat aan deze werkzaamheden extra kosten verbonden waren, en dat het in rekening gebrachte bedrag redelijk is. Hij doet een beroep op verrekening van het gefactureerde bedrag met een eventuele vordering van [geïntimeerden] op hem uit hoofde van schadevergoeding. [geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat deze factuur vals is: alle facturen zijn per e-mail door [appellant] verzonden en door hen ontvangen en betaald, terwijl zij deze factuur niet (per e-mail) hebben ontvangen en pas tijdens de procedure over het bestaan daarvan hebben vernomen. Volgens [geïntimeerden] is er destijds ook niet over gesproken dat voor deze werkzaamheden (apart) kosten in rekening zouden worden gebracht.
3.10.
Nog daargelaten dat [appellant] vooralsnog heeft nagelaten aan te tonen dat
– zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft betoogd – de factuur van 5 juli 2019 rond die datum per e-mail door hem of [A] aan [geïntimeerden] is verstuurd, is het hof van oordeel dat zijn beroep op verrekening van die factuur niet opgaat. Als algemene regel geldt immers dat meerwerk apart dient te zijn overeengekomen en dat de opdrachtgever tijdig moet zijn gewezen op de noodzaak van daaruit voortvloeiende prijsverhogingen. De meerwerkfactuur van 5 juli 2019 betreft de volgende werkzaamheden: infrezen van elektra, verhuizen (en aansluiten) van de wasmachine vanuit de keuken naar de schuur, oplossen van een gaslek in een leiding in de buitengevel, aanpassen van de afvoer van het toilet vanuit de badkamer naar beneden ten behoeve van keukenkasten, ophangen kapstok, monteren deurbeslag en ophangen gordijnrails. Voor zover [geïntimeerden] voor deze werkzaamheden al specifiek opdracht hebben gegeven, geldt voor het merendeel van de posten dat [appellant] van te voren aan hen een reëel inzicht in de daaraan verbonden extra kosten had moeten geven. Hierover heeft [appellant] evenwel onvoldoende gesteld, terwijl [geïntimeerden] uitdrukkelijk hebben betwist dat dit, anders dan bij het meerwerk waarop de offerte van 14 juli 2019 ziet, is gebeurd. Bovendien is de factuur van 5 juli 2019 wat betreft de prijs van de daarop vermelde werkzaamheden niet naar behoren gespecificeerd. Op de factuur is immers slechts een prijs voor het totaal aan arbeid en materialen van
€ 1.590,=, exclusief btw, genoemd, zonder dat dit bedrag per post is uitgesplitst. Dit betekent dat grief 5 evenmin slaagt.
3.11.
[appellant] betoogt met
grief 6dat de kantonrechter ten onrechte van de juistheid van het rapport van Dekra is uitgegaan en dat daaruit een schadepost van € 17.123,23 zou volgen. Hij heeft dit rapport onder punt 10 van de memorie van grieven op een aantal punten betwist en [geïntimeerden] hebben op hun beurt daartegen weer verweer gevoerd. Het hof zal deze punten, waarover partijen ter zitting in hoger beroep ook nog het een en ander naar voren hebben gebracht, hieronder bespreken.
vloer begane grond
Volgens [appellant] heeft Dekra in het rapport ten onrechte een post opgevoerd voor de aanschaf van nieuwe tegels, aangezien de hele vloer al was gelegd. Alleen in de kast onder de trap is een tegel niet goed gelegd, zo heeft [appellant] ter zitting opgemerkt, en er moeten nog enkele tegels worden gevoegd. Bovendien vermeldt Dekra niet welke tegels, inclusief lijm en voegsel, en plinten worden bedoeld. Ook betwist [appellant] het bedrag dat voor de aankoop van de tegels wordt gerekend. [geïntimeerden] hebben hiertegen ingebracht dat de vloer niet egaal en waterpas is gelegd en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de tegels minder zouden kosten. Het hof constateert dat in het rapport van Dekra – bij de beantwoording vraag 1: in hoeverre is (niet) deugdelijk opgeleverd/gewerkt? – over het plaatsen van de 45 m2 marmeren vloer staat dat niet deugdelijk is opgeleverd/gewerkt, maar dat daaraan is toegevoegd dat die ondeugdelijkheid bestaat uit het niet volledig doorleggen van deze vloer in de trapkast. Ook over het voegen en kitten van het tegelwerk staat in het rapport dat de ondeugdelijkheid daarvan beperkt is tot de trapkast (deels) en bij de voordeur (niet volledig gevoegd). Dat er in de trapkast (een) vloertegel(s), plinten en voegwerk ontbreken en bij de voordeur voegen, is te zien op de bij het rapport overgelegde foto’s 1 en 9. In de schadebegroting heeft Dekra dan ook slechts voor de aanschaf van een beperkt aantal tegels (2,5 m2) een bedrag opgenomen en dat geldt ook voor de plinten, lijm en voegmortel. De prijs van € 40,= per m2 waarvan Dekra is uitgegaan bij de bepaling van de stelpost voor de aan te schaffen tegels acht het hof niet onredelijk, mede in aanmerking genomen dat [appellant] in eerste aanleg zelf heeft betoogd dat deze tegels tot € 37,= per m2 zouden kosten en hij in hoger beroep geen (andere) prijs heeft genoemd waarvan dan wel zou moeten worden uitgegaan. Dat [appellant] de aanwezige plinten kennelijk zelf heeft gemaakt, doet niet ter zake, want de nog ontbrekende plinten zullen moeten worden aangeschaft. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat er aanleiding is tot een aanpassing van de schadebegroting op dit punt over te gaan.
toilet
[appellant] stelt dat er voor de aanschaf en het aanbrengen van een natuurstenen dorpel een te hoog bedrag is meegenomen, te weten € 221,=. Dat zou € 75,= moeten zijn, want een dorpel kost geen € 60,= maar € 17,= en het aanbrengen is maximaal een uur werk. Daarnaast is het toilet volgens hem al geheel betegeld en gevoegd; de enige werkzaamheden die nog moeten worden verricht is het ophangen van het fonteintje en het afkitten. [geïntimeerden] stellen onder verwijzing naar het rapport van Dekra en de daarbij gevoegde foto’s 3 en 4 dat er nog wel gevoegd moet worden en dat ook het plafond niet is afgewerkt. Zij wijzen erop dat [appellant] nalaat te bewijzen dat de kosten van (het aanbrengen van) de dorpel lager zouden zijn dan daarvoor in het rapport is opgenomen. Het hof constateert dat in het rapport van Dekra (bij de beantwoording vraag 1) over het tegelen van de wanden en de vloer van het toilet staat dat dit niet deugdelijk is gedaan, omdat de voegen verspringen in aansluiting tussen de vloer en de wanden. Op foto 3 bij het rapport is te zien dat de voegen inderdaad verspringen, terwijl daarop ook is te zien, evenals op foto 4, dat er nog moet worden gevoegd. In de begroting van de schade heeft Dekra wel een post voor het voegen maar, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, niet voor het opnieuw betegelen van het toilet opgenomen. Wat betreft de kosten van (het aanbrengen van) de natuurstenen dorpel overweegt het hof dat [appellant] niets zegt over de vermelding door Dekra in de werkomschrijving dat die kosten
“inclusief ruimte maken in vloer”zijn en evenmin over het daarin opgenomen uitgangspunt dat 2 m2 natuurstenen dorpel á € 30,- per m2 nodig is. Gelet op dit een en ander heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding is tot een aanpassing van de schadebegroting op dit punt over te gaan.
badkamer
Volgens [appellant] staat in de offerte van 13 maart 2019 bij de werkzaamheden in de badkamer weliswaar
“stuken en latexen van plafond”, maar is tijdens de werkzaamheden tussen partijen afgesproken om dat plafond te behandelen met schimmel vaste latex. [geïntimeerden] brengen hiertegen in dat [appellant] in afwijking van de offerte het plafond van de badkamer alleen heeft gespoten en dat zij het al hebben moeten laten overschilderen omdat het is gaan schimmelen. [appellant] betwist dat er schimmel aanwezig zou zijn. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of partijen de door [appellant] gestelde nadere afspraak over de behandeling van dit plafond hebben gemaakt. Hoewel eerder in het rapport is vastgesteld dat op dit punt niet aan de offerte is voldaan, heeft Dekra in de schadebegroting namelijk geen kosten voor stucwerk opgenomen maar alleen voor saus/schilderwerk. Voor zover [appellant] betoogt dat deze laatstgenoemde kosten ten onrechte in die begroting staan, overweegt het hof dat [geïntimeerden] op basis van de offerte hebben betaald voor stuken én latexen van het plafond, terwijl [appellant] niet heeft gesteld dat hij de kosten voor het door hem niet verrichte stucwerk aan [geïntimeerden] heeft terugbetaald. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding tot een aanpassing van de schadebegroting op dit punt over te gaan.
stucwerk
In de werkomschrijving stucwerk worden volgens [appellant] werkzaamheden benoemd die niet door partijen zijn overeengekomen. Zoals [geïntimeerden] terecht opmerken, specificeert [appellant] echter niet welke stucwerkzaamheden door Dekra in het rapport zijn meegenomen die tussen partijen niet zouden zijn afgesproken. [appellant] heeft ook aangevoerd dat alle wanden en plafonds conform de gemaakte afspraken zijn behandeld en geverfd. [geïntimeerden] hebben dit betwist. Uit (de schadebegroting in) het rapport blijkt dat alleen het stucwerk in de hal op de eerste verdieping (overloop) niet is gedaan en dat daarvoor in de begroting kosten worden meegenomen. Gelet op de bij het rapport gevoegde foto 8 van de hal op de eerste verdieping, waarop is te zien dat daar inderdaad niet is gestukt, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding is tot een aanpassing van de schadebe- groting op dit punt over te gaan. Zijn opmerking dat de in het rapport genoemde materialen niet juist zijn, maakt dit – bij gebrek aan een toelichting daarop – niet anders.
keuken
[appellant] stelt in punt 10 van de memorie van grieven dat alle werkzaamheden in de keuken zijn afgerond, behalve het vervangen van de verkeerd geleverde frontjes (voor hoogglans exemplaren) en het leveren van de apothekerskast en de oven. In punten 11 en 39 van die memorie noemt hij echter ook nog het plaatsen van de afzuigkap (11) en de magnetron (39). Daarnaast stelt [appellant] dat sprake is van een dubbeltelling omdat er bedragen worden genoemd voor apparatuur die hij reeds heeft geleverd. Het hof constateert dat Dekra in het rapport over de inbouwapparatuur schrijft dat de oven – zoals ook [appellant] erkent – niet is geleverd en dat van de rest van de apparatuur niet het juiste, op de offerte van 14 april 2019 genoemde, type is geleverd, met uitzondering van de koelkast. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] hierover gezegd dat de offerte voor de keuken is opgesteld vóór hij met [geïntimeerden] in de Keukenloods apparatuur heeft uitgezocht en dat hij is vergeten om (een deel van) de typenummers daarop aan te passen. Volgens [geïntimeerden] is die offerte opgesteld na hun bezoek aan de Keukenloods en heeft [appellant] showmodellen en outletvarianten geleverd, zonder het teveel betaalde aan hen terug te betalen. Gelet op deze betwisting door [geïntimeerden] ligt het op de weg van [appellant] om zijn stelling te bewijzen dat tussen hen een van de offerte afwijkende afspraak over de betreffende apparatuur is gemaakt. Een daartoe strekkend voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt echter. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep wel aangeboden om te bewijzen dat hij geen showmodellen heeft geleverd door alsnog de bonnen van de door hem aangeschafte apparatuur in het geding te brengen. Dat aanbod ziet evenwel niet op de door hem gestelde afspraak over het leveren van andere types, terwijl het blijkens het rapport van Dekra nu juist daaraan schort. Bovendien betreffen twee van de drie bonnen die hij in eerste aanleg al heeft overgelegd wel degelijk een aankoop in een outlet (koelkast) en van een showmodel (afzuigkap) en ziet de derde bon op een vaatwasser met een typenummer dat niet met de offerte overeenkomt. Voor zover [appellant] (ter zitting in hoger beroep) nog heeft betoogd dat [geïntimeerden] hoe dan ook niet teveel hebben betaald voor de apparatuur en dat de bedragen die Dekra hiervoor noemt uit de lucht zijn gegrepen, gaat het hof dat hieraan voorbij, reeds omdat hij dit betoog in het geheel niet heeft toegelicht. Dat er verder naast het verkeerde type frontjes, ook kranen en handvaten van een onjuist merk zijn geleverd, zoals [geïntimeerden] onder verwijzing naar het rapport uitdrukkelijk hebben gesteld, is door [appellant] niet (voldoende) specifiek betwist. Dat geldt eveneens voor de overige door hem betwiste onderdelen van de schadepost ‘keuken’ (hoge kast voor inbouwvriezer en werkblad), temeer nu de op die onderdelen geconstateerde ondeugdelijkheid ook volgt uit de bij het rapport gevoegde foto 6 en de bij de memorie van antwoord overgelegde foto’s van de keuken (productie 20), waarvan [geïntimeerden] onweersproken hebben gesteld dat die op 25 juli 2019 na het vertrek van [appellant] zijn gemaakt. Er is dus ook geen aanleiding tot een aanpassing van de schadebegroting op dit punt over te gaan.
schilderwerk
Volgens [appellant] is al het schilderwerk door hem uitgevoerd, hetgeen [geïntimeerden]
hebben weersproken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter onduidelijk welke post (van de schadeberekening) in het rapport van Dekra [appellant] hiermee precies bedoelt. Dekra heeft in het rapport namelijk geen werkomschrijving/algemene post ‘schilderwerk’ opgenomen, omdat die ook op de offertes – aan de hand waarvan het rapport is opgesteld – ontbreekt. Voor zover [appellant] hiermee doelt op de bij de schadeberekening onder de werkomschrijving ‘meerwerk’ genoemde diverse schilderwerkzaamheden, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding is tot een aanpassing van de schadebegroting op dit punt over te gaan.
meerwerk
[appellant] betwist de werkomschrijving meerwerk. Alleen de post ‘Ring deurbel” is volgens hem juist. Het hof is van oordeel dat deze betwisting te algemeen is, gezien het feit dat onder het overeengekomen ‘meerwerk’ zeer diverse werkzaamheden vallen, waarvan Dekra wel specifiek de deugdelijkheid heeft beoordeeld en, zo nodig, de kosten heeft begroot. Gelet hierop heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding is tot een aanpassing van de schadebegroting op dit punt over te gaan.
3.12.
Geen van de besproken punten geeft aanleiding tot een aanpassing van de schadebegroting van Dekra. Aangezien [appellant] verder niet heeft aangevoerd in welk opzicht dit rapport overigens niet juist zou zijn, komt het hof tot de conclusie dat ook grief 6 geen doel treft.
3.13.
Grief 7is een veeggrief en hoeft geen bespreking.
3.14.
Voor zover uit het voorgaande volgt dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering ter zake de desbetreffende geschilpunten niet toegekomen. Zoals reeds overwogen is zijn bewijsaanbod overigens te algemeen om te kunnen worden gehonoreerd. Zijn bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3.15.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op € 760,= voor voorschotten en € 2.228,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.