ECLI:NL:GHAMS:2022:521

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
23-002101-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging zware mishandeling en bedreiging met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes. De feiten vonden plaats op 6 juni 2020 te Amsterdam, waar de verdachte de aangever met een stalen buis heeft geslagen en hem met een mes heeft bedreigd. Het hof heeft de bewijsvoering van de bedreiging met het mes beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel het enkel zichtbaar vasthouden van een mes niet automatisch als bedreiging wordt aangemerkt, de omstandigheden waaronder dit gebeurde, de vrees bij de aangever rechtvaardigden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor de bewezenverklaarde feiten. De verdachte heeft een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd gekregen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en toezicht van de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de immateriële schade en een deel van de materiële schade. Het hof heeft ook bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen, een ijzeren pijp en een mes, aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002101-20
datum uitspraak: 13 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-150225-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, een of meermalen met een stalen buis op/tegen het been, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van de bedreiging met een mes (feit 2)

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de verdachte vrij te spreken van de hem onder 2 ten laste gelegde bedreiging van aangever [benadeelde] . Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte het mes heeft laten zien of een stekende beweging heeft gemaakt, zodat bij de aangever niet de daadwerkelijke vrees kon ontstaan dat er een strafbaar feit jegens hem zou worden gepleegd.
Op basis van de stukken van het dossier stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever werd wakker van het alarm van zijn auto en liep naar buiten. Bij de auto zag hij dat zijn banden lek gestoken waren. Na het naar buiten gaan zag hij zijn buurman – de verdachte – over de galerij lopen. De verdachte schreeuwde en sleepte een stalen buis over de galerijvloer mee. De buis was ongeveer anderhalf meter lang en ongeveer 10 tot 15 centimeter dik.
De verdachte rende vervolgens naar beneden in richting van de aangever, die buiten de flat stond. De aangever rende weg om aan de verdachte te ontkomen. De verdachte hief de buis met twee handen boven zijn hoofd en zwaaide meerdere keren met kracht in richting van de aangever. De aangever is daarop weggerend, achtervolgd door de verdachte. Toen deze uiteindelijk dicht bij de aangever kwam, heeft de verdachte hem met de buis geraakt op zijn linker bovenbeen waarna de aangever op straat viel. De verdachte sloeg de aangever nog tweemaal met de buis. Vervolgens pakte de verdachte een mes en hield dit mes naast zijn lichaam. Op dat moment praatte een andere buurman op de verdachte in en de verdachte stopte het mes weer weg. De verdachte heeft nadien verklaard dat hij zichzelf bewapend had en de verbalisanten hebben het mes – waarvan zij zagen dat de verdachte het eerder in zijn hand had - op straat aangetroffen.
De vraag waar het hof zich voor gesteld ziet, is of – op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden – kan worden vastgesteld dat sprake is van bedreiging met enige misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof beantwoord deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Alhoewel het enkel zichtbaar vasthouden van een mes naast het lichaam op zichzelf genomen nog niet als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht hoeft te worden aangemerkt, is het hof van oordeel dat – gelet op de gegeven omstandigheden en bezien in de context waarin het mes werd getoond – bij de aangever de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. De verdachte had de aangever, direct voorafgaand aan het tonen van het mes, immers achtervolgd en hem meermalen met een stalen buis geslagen.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 juni 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een stalen buis tegen het been van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 6 juni 2020 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes te tonen aan die [benadeelde] .
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op (putatief) noodweerexces. Daartoe heeft de raadsvrouw de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Het voorval van 6 juni 2020 dient te worden geplaatst in de omstandigheid dat op een eerder moment een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de aangever en een vriend van de verdachte, die bij de verdachte op bezoek was. Ook overigens zijn er eerder situaties voorgevallen tussen de verdachte en de aangever, hetgeen ook blijkt uit informatie van [instelling] waarin melding wordt gemaakt dat er hinder was door overlast en dat dit is afgehandeld. De verdachte was op 6 juni 2020 ervan overtuigd dat sprake was van een situatie waarin hij moest handelen. Ook dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de verdachte in die tijd min of meer op zichzelf was aangewezen. Het voorval vond plaats in een tijd waarin de verdachte verstoken bleef van begeleiding vanwege de geldende Coronamaatregelen. Dit samengenomen heeft bij de verdachte tot de overtuiging geleid dat hij moest handelen en hij heeft aldus gedwaald ten aanzien van de situatie, die is ontstaan uit het gevoel van bedreiging en boosheid, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat daartoe is vereist dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het staat vast dat tussen de aangever en een vriend van de verdachte een voorval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit voorval een aantal maanden voor het voorval heeft plaatsgevonden.
Noodweerexces
Op basis van de bij de bewijsoverweging vastgestelde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Gelet op het geheel van handelingen door de verdachte, meer in het bijzonder het meermalen slaan met een ijzeren buis op de steeds wegvluchtende verdachte, kunnen deze handelingen geenszins worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Nu de verdachte – kennelijk zonder enige aanleiding – op de aangever is afgerend, moet het handelen van de verdachte als aanvallend worden aangemerkt. Aldus is geen sprake van een wederrechtelijke aanval waartegen de verdachte zich mocht verdediging. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan reeds daarom het beroep op noodweerexces niet slagen. Voor zover de verdediging heeft bedoeld een beroep te doen op extensief noodweerexces, vanwege het voorval tussen de vriend van de verdachte en de aangever een aantal maanden voor het ten laste gelegde, wordt dit verweer om dezelfde reden verworpen.
Putatief noodweer
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, in die zin dat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangever die trachtte aan de verdachte te ontkomen, meerdere keren met een stalen buis geslagen, ook nadat de aangever was gevallen als gevolg van een dergelijke slag. Voorts heeft de verdachte de aangever bedreigd met een mes.
Geweldsmisdrijven als de onderhavige versterken bovendien de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Dit zal in het bijzonder hebben gegolden voor de omstanders die van het incident getuige waren. De verdachte heeft daarmee gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht, zoals ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 december 2021 is hij eerder ter zake geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Dit maakt dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor zware mishandeling met behulp van een wapen gaan deze oriëntatiepunten standaard uit van een gevangenisstraf van zeven maanden. Daarnaast gaan de oriëntatiepunten uit van een taakstraf van 60 uren voor het tonen van een steekwapen. Gelet op het bepaalde in artikel 45, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en de recidive, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden.
Het hof zal echter de op te leggen straf matigen en wel om de volgende redenen.
Uit het Pro Justitia rapport van 31 augustus 2020, opgemaakt door [naam 1] , psychiater, blijkt, kort gezegd, het volgende: vanwege de beïnvloeding van de waangedachten en vanwege de cognitieve beperking van de verdachte bij het handelen in relatie met de ten laste gelegde feiten wordt geadviseerd betrokkene zijn gedrag verminderd toe te rekenen. Het hof neemt deze conclusies over, maakt die tot de zijne en volgt het advies van de psychiater om de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar te verklaren. Het hof gaat aldus uit van een verminderde toerekening. Om die reden zal het hof de op te leggen straf enigszins matigen. Blijkens het rapport heeft de verdachte een cognitieve beperking en een psychotische stoornis die beide chronisch van aard zijn. Bij onvoldoende behandeling en begeleiding wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Er wordt geadviseerd een forensisch psychiatrisch behandeltraject aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 31 augustus 2020, opgemaakt door mevrouw [naam 2] , waaruit, kort gezegd, blijkt dat verdachte is aangemeld voor een indicatiestelling forensische zorg (IFZ) om een klinische plaatsing te realiseren. Blijkens de mededelingen van de raadsvouw ter zitting in hoger beroep, is de verdachte afgelopen jaar geplaatst in een forensische kliniek conform de dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden van het vonnis waarvan beroep. De raadsvrouw heeft gezegd dat het beter met verdachte gaat en dat hij binnenkort overgeplaatst zal worden.
Het hof acht het in het belang van de verdachte noch in dat van de samenleving dat de opwaartse lijn doorbroken wordt door oplegging van een straf die meebrengt dat hij opnieuw in detentie belandt. De hulpverlening waarin de verdachte thans goed lijkt te zijn ingebed, kan immers bijdragen aan het indammen van het gevaar voor herhaling dat door de psychiater als groot is getaxeerd. Het hof zal om die reden een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Dit voorwaardelijke deel dient als steun in de rug van de verdachte maar ook als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. Tevens dient het voorwaardelijke deel als middel om de verdachte te bewegen bijzondere voorwaarden te blijven naleven. Het hof zal daarom aan het voorwaardelijke deel van de straf nagenoeg dezelfde bijzondere voorwaarden verbinden als de rechtbank heeft gedaan. Een uitzondering hierop vormt de door de rechtbank opgelegde voorwaarde van opname in een zorginstelling. Hoewel deze voorwaarde destijds terecht is opgelegd is zij nu niet meer aan de orde aangezien de verdachte de opname inmiddels heeft afgerond en het hof verdere of hernieuwde opname als voorwaarde niet langer aangewezen acht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het chronische karakter van de psychotische aandoening van de verdachte, het gebrek aan
zelfinzicht en het door de psychiater hoog ingeschatte recidiverisico bij het uitblijven van adequate behandeling en begeleiding, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal het hof bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de Reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Proeftijd
Door de verdachte is gevraagd de proeftijd te verkorten, omdat drie jaren naar zijn idee te lang is.
Bij de bepaling van de duur van de proeftijd heeft het hof gelet op de ernst van de feiten en hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het risico op herhaling en de noodzaak van zorg en behandeling. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat het voorval heeft plaatsgevonden in een tijd dat de verdachte verstoken bleef van begeleiding. Om die reden acht het hof het temeer in het belang van de verdachte dat hij gedurende langere tijd begeleid kan worden en zal daarom aan het voorwaardelijke deel van de straf een proeftijd van drie jaren verbinden.
Gelet op het voorgaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest geen passende sanctie. Het hof is immers van oordeel dat de op te leggen bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn en dat een voorwaardelijk op te leggen strafdeel daarbij noodzakelijk is. Indien de eis van de advocaat-generaal gevolgd zou worden zou bij de mogelijke tenuitvoerlegging – gelet op de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht – geen voorwaardelijk deel resteren. Dat is reden voor het hof om een langere, deels voorwaardelijke, straf aan de verdachte op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.067,99, bestaande uit € 317,99 ter zake materiële schade en
€ 750,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 767,99 bestaande uit
€ 17,99 ter zake materiële schade en € 750,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering benadeelde partij dient te worden toegewezen conform het vonnis waarvan beroep.
De raadsvrouw heeft verwezen naar de opmerkingen die zij heeft gemaakt in eerst aanleg.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit de reparatie van de autobanden (groot: € 300,00) en de aanschaf van medicatie (groot € 17,99). Het hof overweegt dat ten aanzien van de autobanden dit deel van de schade niet aangemerkt kan worden als rechtstreekse schade, omdat het vernielen van de autobanden niet aan de verdachte ten laste gelegd is. Om die reden wordt de benadeelde partij in dit deel van de schade niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard. Het bedrag ter zake van het aanschaffen van medicatie is rechtstreekse schade als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel opgelopen, omdat de verdachte hem heeft geslagen met een stalen buis. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schadevergoeding op € 750,00.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedings- maatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Beslag

Bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten zijn een ijzeren pijp en een mes in beslag genomen en niet teruggegeven. Het hof zal bepalen dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer aangezien de voorwerpen zijn gebruikt bij het begaan van de feiten en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
Algemene voorwaarden:
  • zich voor het einde van een proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering (na afspraak): dat veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
  • Als de reclassering een overgang naar andersoortige ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: dat veroordeelde verblijft in een nog nader te indiceren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • Meewerken aan schuldhulpverlening: dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • Meewerken aan dagbesteding: dat veroordeelde meewerkt aan een dagbestedingstraject.
Geeft de Reclassering de opdracht om toezicht te houden op bovenstaande bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Overige bijzondere voorwaarden:
- Contactverbod: dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [benadeelde] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft de politie de opdracht om toezicht te houden op het contactverbod.
Beveelt dat voormelde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 2020117553 - 1 STK Pijp - ijzeren pijp 1,5 mtr - 5926594;
  • 2020117553 - 1 STK Mes - 5926597.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 767,99 (zevenhonderdzevenenzestig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 17,99 (zeventien euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 767,99 (zevenhonderdzevenenzestig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 17,99 (zeventien euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiëleschade op 11 juni 2020
en van de
immateriëleschade op 6 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. D. Radder en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 januari 2022.