ECLI:NL:GHAMS:2022:518
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep na niet wettig en overtuigend bewijs van mishandeling
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij op de betreffende avond in de woning van de aangeefster was. Het hof heeft deze vrijspraak bevestigd en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank.
De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 juni 2019, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben mishandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan van de aangeefster en het trekken aan haar haren. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 5.257,93, maar deze werd in hoger beroep niet toegewezen. Het hof heeft bepaald dat de kosten voor zowel de benadeelde partij als de verdachte voor eigen rekening komen.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de gevolgen van een vrijspraak in hoger beroep. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.