ECLI:NL:GHAMS:2022:516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
23-002547-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging doodslag en bedreiging met wapens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 5 november 2020 was uitgesproken. De verdachte had op 17 juni 2019 in Amsterdam geprobeerd de aangever met een mes van het leven te beroven en had hem daarbij bedreigd met de woorden 'I kill you' en 'Today is the day, today it will be done'. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 508 dagen en een TBS-maatregel. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging, maar sprak hem vrij van de poging tot moord. Het hof oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een psychische stoornis, wat van invloed was op zijn gedrag. De deskundigen concludeerden dat de verdachte een hoog recidiverisico vormde. Het hof legde een gevangenisstraf op van 2 jaar en 6 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.500,00 aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002547-20
datum uitspraak: 17 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-145468-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres], thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2021 en 3 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een mes en/of een of meerdere hard(e) kunststof(fen) voorwerp(en) met scherpe punt, althans (een) scherp(e) voorwerp(en), zich in de richting van die [benadeelde] heeft bewogen, terwijl hij een of meerdere malen "I kill you" en/of "Today is the day, today it will be done", althans woorden van gelijke dreigende aard en of strekking heeft geroepen en/of een mes, althans scherp voorwerp, heeft gericht op (de borststreek en/of de nek van die [benadeelde] en/of steekbewegingen heeft gemaakt naar die [benadeelde] en/of die [benadeelde] heeft belaagd en/of heeft aangevallen, door zijn, verdachtes, arm om de hals van die [benadeelde] te leggen en/of (vervolgens) een (zogenoemde) wurggreep aan te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes en of een of meerdere hard(e) kunststof)fen) voorwerp(en) met scherpe punt. althans (een) scherp(e) voorwerp(en), zich in de richting van die [benadeelde] heeft bewogen, terwijl hij een of meerdere malen "I kill you" en/of "Today is the day, Today it will be done", althans woorden van gelijke dreigende aard en of strekking heeft geroepen en/of een mes, althans scherp voorwerp, heeft gericht op (de borststreek en/of de nek van die [benadeelde] en/of steekbewegingen heeft gemaakt naar die [benadeelde] en/of die [benadeelde] heeft belaagd en/of heeft aangevallen, door zijn, verdachtes, arm om de hals van die [benadeelde] te leggen en/of (vervolgens) een (zogenoemde) wurggreep aan te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid:
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (als bedoeld in artikel 289 wetboek van strafrecht) en/of doodslag (als bedoeld in artikel 287 wetboek van strafrecht) en/of zware mishandeling (als bedoeld in artikel 302 lid 1 en/of lid 2 wetboek van strafrecht), opzettelijk een of meerdere mes(sen) en/of een of meerdere hard(e) kunststof(fen) voorwerp(en) met scherpe punt, althans (een) scherp(e) voorwerp(en), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, mondeling en/of door gebaren en/of door feitelijkheden, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- (telkens) die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you” en/of “today is the day, today it will be done”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een of meerdere malen met zijn vinger langs zijn keel te bewegen (zogenaamd keel-gebaar) en/of zijn hand (als een pistool) onder zijn kin te houden en/of met zijn hand schietbewegingen te maken en/of
- een of meermalen dreigend (een) beitel(s) en/of een mes en/of een of meerdere hard(e) kunststof(fen) voorwerp(en) met scherpe punt en/of zwaard, althans (een) voorwerp(en) te tonen en/of zichtbaar te dragen/en of richten;
- telkens die [benadeelde] op te zoeken en/of op hem af te lopen en/of aan te vallen;
3.
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een) wapen(s) van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes en/of een of meerdere hard(e) kunststof(fen) voorwerp(en) met scherpe punt, zijnde (een) voorwerp(en) waarvan, gelet op zijn/hun aard en/of de omstandigheden waaronder het/ze werd(en) aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het/ze bestemd was/waren om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Feit 1: poging moord dan wel poging doodslag
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte veroordeeld dient te worden ter zake poging tot moord. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte een vooropgezet plan had om de aangever van het leven te beroven door op die dag gewapend met een mes en harde plastic stukken naar het park te gaan, de aangever op te zoeken en de aangever aan te vallen. Door de aangever – na kalm beraad – aan te vallen met een mes, stekende bewegingen te maken in de richting van de borst en eveneens de nek van de aangever als ook de nek van de aangever te pakken en te klemmen, heeft de verdachte opzet gehad op de dood van de aangever.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om vast te kunnen stellen dat er een fysieke confrontatie is geweest en in het bijzonder dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van de aangever heeft gemaakt. De stekende bewegingen blijken uitsluitend uit de verklaring van de aangever. Een verklaring die hij eerst twaalf dagen na het incident heeft afgelegd. Tevens kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aangever in een wurggreep heeft gehouden.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
In de zomer van 2018 treffen de verdachte en de aangever elkaar voor de eerste keer in het Westerpark in Amsterdam. De aangever geeft in het park kickboxles en de verdachte loopt langs en bemoeit zich met het lesgeven. De aangever vraagt de verdachte om weg te gaan. De verdachte gaat weg en pakt even verderop twee grote messen uit zijn rugzak. Sindsdien komen de aangever en de verdachte elkaar geregeld in het park tegen. De verdachte stelt zich bij die gelegenheden provocerend op. Ook maakt de verdachte bij die gelegenheden gebaren in de richting van de aangever, zoals zijn vinger langs de keel halen of een gebaar met de hand maken alsof hij een pistool heeft en dit richt op de aangever.
Op 17 juni 2019 is de aangever in het Westerpark om een kickboxles te geven. Als hij op zijn cliënt staat te wachten, komt de verdachte langs. Als verdachte de aangever ziet, begint hij te schreeuwen en te provoceren en roept onder meer ‘I kill you’. De aangever ziet dat de verdachte een stuk glas (
het hof begrijpt: harde kunststof voorwerp)onder zijn muts heeft. De aangever wil zijn telefoon pakken om de politie te bellen en ziet een politieauto aankomen. Hij klopt op het dak van de politieauto. Daarna maakt de verdachte – met een mes in zijn hand – direct steekbewegingen in de richting van de borststreek en de nek van de aangever. De politieambtenaar, [verbalisant], die in de politieauto rijdt en stopt naast de aangever en de verdachte – stapt uit de auto en springt tussen de beide mannen. [verbalisant] heeft, in zijn eigen woorden, de verdachte letterlijk van de aangever af moeten trekken omdat er een fysiek gevecht plaatsvindt. Nadat [verbalisant] de verdachte de eerste keer heeft weggeduwd, komt de verdachte weer op de aangever af in een gevechtshouding en roept daarbij: “Today is the dag, it’s going to happen”. Als de verdachte voor een derde keer op de aangever af loopt, overmeestert [verbalisant] de verdachte en boeit hem. Als de verdachte wordt afgevoerd, ziet [verbalisant] een mes liggen op de plek waar hij met de verdachte heeft geworsteld.
De vraag die ter beantwoording voorligt is of de verdachte de aangever heeft aangevallen en hoe deze aanval gekwalificeerd kan worden.
Op basis van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden gaat het hof er – in tegenstelling van de verdediging – vanuit dat de verdachte de aangever fysiek heeft aangevallen met een mes. Het hof gaat uit van de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever hieromtrent. De omstandigheid dat de aangever niet direct na het feit, maar op een later moment, heeft verklaard over stekende bewegingen met het mes, geeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Temeer nu de aanwezigheid van een mes ook steun vindt in de verklaring van [verbalisant], die een mes aantreft op de grond waar hij kort daarvoor heeft geworsteld met de verdachte.
Kwalificatie van de fysieke aanval
Voorbedachte raad
Anders dan de advocaat-generaal - en met de rechtbank - is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gedurende enige tijd zich heeft kunnen beraden op de aanval en weloverwogen de aangever heeft aangevallen met als doel de aangever te doden. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank hieromtrent en maakt deze tot de zijne en spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Ten overvloede overweegt het hof dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de aangever op dat moment niet in het park had verwacht, omdat het niet een vaste dag was waarop de aangever lesgaf in het park. Ook om die reden kan niet gesproken worden van voorbedachte raad.
Poging doodslag
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, te weten stekende bewegingen maken met een mes in de richting van de borststreek en nek van de aangever – plekken waar vitale organen geraakt konden worden – naar hun uiterlijke verschijningsvorm, en mede in aanmerking genomen
de door de verdachte gedane uitlatingen, kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van de aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel waarvan het hof niet is gebleken, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Het hof acht de onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag mitsdien wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feit 2: bedreiging
De verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreigingen.
De overtuiging dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, grondt het hof op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden en verwerpt het verweer onder verwijzing naar de inhoud van die bewijsmiddelen. Het arrest zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit arrest te voegen bijlage waarin de inhoud van de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair impliciet subsidiair
hij op 17 juni 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes en harde kunststoffen voorwerpen met scherpe punt zich in de richting van [benadeelde] heeft bewogen, terwijl hij "I kill you" en "Today is the day, today it will be done" heeft geroepen en een mes heeft gericht op de borststreek en de nek van [benadeelde] en steekbewegingen heeft gemaakt naar [benadeelde] en [benadeelde] heeft aangevallen, door zijn, verdachtes, arm om de hals van [benadeelde] te leggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 17 juni 2019 te Amsterdam, mondeling en door gebaren en door feitelijkheden, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you” en “today is the day, today it will be done”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- meerdere malen met zijn vinger langs zijn keel te bewegen (zogenaamd keel-gebaar) en/of zijn hand als een pistool onder zijn kin te houden en/of met zijn hand schietbewegingen te maken en
- dreigend beitels en/of een mes en/of een of meerdere harde kunststoffen voorwerpen met scherpe punt en/of zwaard, te tonen en/of zichtbaar te dragen/en of richten, en
- telkens die [benadeelde] op te zoeken en/of op hem af te lopen en/of aan te vallen.
3.
hij op 17 juni 2019 te Amsterdam, wapens van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes en harde kunststoffen voorwerpen met scherpe punt, zijnde voorwerpen waarvan, gelet op zijn/hun aard en/of de omstandigheden waaronder ze werden aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat ze bestemd waren om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Hetgeen onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Op 10 april 2019 is verdachte opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). alwaar hij is onderzocht door GZ-psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2]. Zij hebben hun onderzoeksresultaten vastgelegd in het Pro Justitia rapport van 3 september 2020. Het hof maakt uit het rapport het volgende op.
De verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. De deskundigen hebben evenwel op basis van de observaties en beschikbare informatie gerapporteerd dat er sterke aanwijzingen zijn voor een actueel psychotisch toestandsbeeld. Classificerend wordt gesproken van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Wegens gebrek aan informatie is het niet mogelijk om vast te stellen in welk kader zijn psychose geplaatst moet worden, waarbij een structurele psychotische stoornis, zoals schizofrenie, een schizoaffectieve stoornis of een bipolaire stoornis niet kan worden uitgesloten. In het milieuonderzoek en op basis van wat betrokkene zelf zegt, zijn er aanwijzingen voor overmatig middelengebruik (vooral cannabis, maar ook paddenstoelen en lsd) en storend gedrag onder invloed van alcohol. Er is echter te weinig informatie voorhanden over de frequentie en patronen van het gebruik door verdachte, om de diagnose stoornis in het middelengebruik (cannabis of een ander middel) en/of alcoholgebruik te kunnen stellen.
De deskundigen hebben voorts gerapporteerd dat er weinig informatie voorhanden is over de (directe) aanloop tot het onder 1 tenlastegelegde feit. De deskundigen hebben evenwel geconcludeerd dat er ten tijde van dat tenlastegelegde feit waarschijnlijk sprake was van een psychotisch toestandsbeeld, gekenmerkt door paranoïde wanen, agitatie en daarmee samenhangende gedragsstoornissen. Het is echter niet precies vast te stellen in welke mate dit toestandsbeeld het gedrag van betrokkene bepaalde.
Daarnaast is het volgens de deskundigen van belang om rekening te houden met andere (onbekende) contextuele factoren en bepaalde persoonlijkheidskenmerken (bijvoorbeeld schizotypie) die de verdachte kunnen predisponeren om een psychose te ontwikkelen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde feit aan verdachte niet volledig toe te rekenen. Over de mate van vermindering kan geen advies worden gegeven.
Over het onder 2 tenlastegelegde hebben de deskundigen gerapporteerd dat dit feit zich over een langere periode uitstrekt, waardoor niet is vast te stellen of en zo ja, in welke mate het psychotisch toestandsbeeld toen aanwezig was. Evenmin is vast te stellen in welke mate zijn gedrag op verschillende momenten beïnvloed werd door zijn psychotische klachten en symptomen. In de loop der tijd lijkt wel een verergering op te treden, wat blijkt uit zijn terugkerende, uitdagende gedrag en dreigende uitspraken richting aangever. Naast mogelijke drugseffecten kunnen andere (onbekende) contextuele factoren, een persoonlijkheidscomponent en de interactie met aangever een rol hebben gespeeld. Het is niet duidelijk in welk kader zijn extreme (religieuze) uitspraken, zoals die naar voren komen uit het strafdossier, geplaatst moeten worden. Niet-pathologische motieven kunnen daarom op basis van de beschikbare informatie niet worden uitgesloten. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde kan geen advies worden gegeven over (de mate van) toerekening.
Gelet op de ernst van de psychotische aandoening en de overtuiging van de deskundigen dat dit van invloed is geweest op het gedrag van de verdachte, is het hof van oordeel dat de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten
sterk verminderd toerekeningsvatbaarmoet worden beschouwd.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 508 dagen, met aftrek van het voorarrest, en oplegging van de (ongemaximeerde) Tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot diezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De verdediging heeft – indien het hof tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 komt – zich op het standpunt gesteld dat de Tbs-maatregel niet uit de adviezen volgt, maar dat een klinische opname ex artikel 37 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geïndiceerd is. De zorgmachtiging heeft te gelden als de opvolger van artikel 37 (oud) Sr. Bovendien verblijft de verdachte onrechtmatig in Nederland. Indien een ter beschikking gestelde niet rechtmatig in Nederland verblijft, komt hij in beginsel niet in aanmerking voor resocialisatieverlof. Zonder resocialisatieverlof is het onmogelijk om te toetsen of terugkeer in de maatschappij veilig en verantwoord is. Een Tbs-maatregel dreigt om die reden uitzichtloos te worden. Om deze onwenselijke situatie te voorkomen, moet gekeken worden naar wat wel mogelijk is. Dat is de zorgmachtiging. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat – met het voorhanden hebben van het alternatief zorgmachtiging – niet wordt voldaan aan de vereisten proportionaliteit en subsidiariteit van de Tbs-maatregel, nu de Tbs-maatregel heeft te gelden als een ultimum remedium. Ook heeft de verdediging opgemerkt dat het gegeven dat de instellingen waarin thans uitvoering wordt gegeven aan een zorgmachtiging een minder hoog beveiligingsniveau hebben dan de instellingen waarin een tbs-maatregel ten uitvoer wordt gelegd, niet ten nadele van de verdachte mag werken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan het – zonder enige aanleiding – meermalen bedreigen van de aangever door het maken van gebaren (snijdende bewegingen met de vinger langs zijn keel en schietbewegingen met zijn hand), het zichtbaar en of dreigend tonen van voorwerpen waarmee letsel kan worden veroorzaakt (zwaarden, beitels en een grote tak). Daarnaast heeft de verdachte ook gezegd dat hij de aangever zou gaan doden. Dit alles vond plaats in de openbare ruimte, het Westerpark in Amsterdam, deels in aanwezigheid van anderen.
Op 17 juni 2019 heeft de verdachte de aangever daadwerkelijk aangevallen door met een mes stekende bewegingen in de richting van de borstkas en de nek van de aangever te maken en door een arm om de hals van de aangever te leggen. De verdachte had op dat moment zelf twee scherpe kunststoffen voorwerpen zichtbaar onder de bandana op zijn hoofd en riep dat hij de aangever zou gaan doden. Een toevallig passerende verbalisant heeft de aangever kunnen ontzetten. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het dragen van verboden wapens.
Dit betreffen ernstige, gewelddadige en levensbedreigende feiten, waarmee de verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisant was de aangever kort na de aanval hevig geëmotioneerd. Hij heeft gevreesd voor zijn leven en dit heeft een enorme impact gehad op zijn verdere leven. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de aangever naar voren gebracht dat hij nog steeds angstig is en tot op heden nog steeds last ervaart van het gebeurde. Dergelijke feiten schokken bovendien de rechtsorde in aanzienlijke mate en veroorzaken gevoelens van angst, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in zijn omgeving en de samenleving in het algemeen.
Op grond van het bovenstaande zou het hof oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardig achten, indien het onder 1 en 2 bewezenverklaarde volledig aan de verdachte zou kunnen worden toegerekend. De ernst van deze feiten komen naar het oordeel van het hof onvoldoende tot uitdrukking in de hoogte van de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, reden waarom het hof tot een andere, hogere strafoplegging komt.
Gedragsdeskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van het hof
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte en de volgende rapporten zijn opgesteld:
  • Pro-Justitiarapport van 3 september 2020, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2];
  • Pro-Justitiarapport van 6 februari 2020, opgesteld door psychiater [naam 3];
  • Pro-Justitiarapport van 7 december 2019, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 4].
Deze vier deskundigen zijn eveneens ter zitting gehoord.
Uit alle rapporten blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een
andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en
verslavingsproblematiek (cannabis). De psychische stoornis was ten tijde van de ten laste
gelegde feiten ook aanwezig en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene
beïnvloed. Van die conclusie hebben de deskundigen ter zitting in hoger beroep geen afstand genomen.
Het hof heeft acht geslagen op de navolgende passage uit het Pro-Justitiarapport van 3 september 2020, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2];
"Op basis van de beschikbare informatie zijn er aanwijzingen dat er in de loop der tijd bij betrokkene een zorgelijk beeld is ontstaan dat gekenmerkt werd door een paranoïde fixatie op het slachtoffer en een dreigend, uitdagend gedrag. Het is niet duidelijk wat deze fixatie heeft getriggerd en in welke mate betrokkene door zijn paranoïde ideeën in beslag genomen werd. Tijdens zijn verblijf in PPC Vught nam betrokkene een PPC-medewerkster "in zijn waansysteem op". Vanwege zijn oninvoelbare gedrag en fixatie op de medewerkster werd hij overgeplaatst naar een andere afdeling. Aan het begin van de opname in hel PBC werd gesignaleerd dat betrokkene zich op een mede-observandus fixeerde, wat later niet meer werd waargenomen. Het is vanuit de (klinische) psychiatrische praktijk een gegeven dat een paranoïde fixatie op een persoon een risicofactor kan zijn voor gewelddadig gedrag. Ook het feit dat betrokkene zich neigt te bewapen (met steekwapens), wat blijkt uit zijn strafblad en het strafdossier, kan risicoverhogend zijn. Andere klinische factoren die relevant zijn hij de inschatting van de kans op recidive zijn: geen ziektebesef en ziekte-inzicht en geen intrinsieke motivatie voor medicamenteuze behandeling Betrokkene heeft geen vaste woonruimte of verblijfsplaats in Nederland. Er is geen zicht op zijn sociale contacten, inkomsten en activiteiten. De kans is groot dat betrokkene zich zal onttrekken aan de behandeling (en bijvoorbeeld gaan reizen naar een andere bestemming in Nederland of in het buitenland)."
Dat er sprake is van een hoog recidiverisico is ook geconcludeerd door psychiater [naam 3] en psycholoog [naam 4] in bovenvermelde rapportages. Bovendien heeft [naam 4] tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat hij het recidiverisico thans een stuk groter inschat, gelet op de aanvullende informatie (het Pro-Justitiarapport van 3 september 2020, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2]) die hij heeft verkregen en hetgeen hij ter terechtzitting heeft waargenomen.
De Groot heeft gesteld dat wegens het ontbreken van het ziektebesef en de weigering om medicatie te nemen, de behandeling klinisch moet plaatsvinden in een instelling met een vorm van beveiliging. Zonder recent nader onderzoek acht hij zich niet in staat om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgmachtiging voldoende is.
Verkes heeft ter terechtzitting gesteld dat een behandeling als onder artikel 37 Wetboek van Strafrecht in een beveiligde setting van een forensische psychiatrische kliniek voldoende zou kunnen zijn, maar dat door de organisatie van de zorgmachtiging het beveiligingsniveau binnen de instellingen waarin de zorgmachtiging wordt uitgevoerd op een lager niveau ligt en niet voldoet voor het type patiënten zoals betrokkene.
De deskundigen [naam 1] en [naam 2] hebben in hun hierboven genoemde rapporten van 3 september 2020 gerapporteerd dat zij twijfelen of het gevaar voldoende kan worden afgewend met een verplichte behandeling in het kader van een zorgmachtiging. Aan de andere kant kunnen de deskundigen wegens het gebrek aan informatie over de verdachte uitsluiten noch voldoende onderbouwen dat een tbs-maatregel noodzakelijk is.
[naam 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat een zorgmachtiging onvoldoende behandelkader en beveiliging zal bieden. Voor de bescherming van de maatschappij en voor een behandeling gericht op het voorkomen van recidive dient verdachte langdurig in een hoog beveiligde forensische setting te worden behandeld. [naam 2] heeft daarbij nog opgemerkt dat verdachte een paar dagen voor de aanval op aangever nog was opgenomen in het kader van een civiele machtiging en vervolgens al na een paar dagen in vrijheid is gesteld. Dat kan er volgens haar op wijzen dat het toestandsbeeld van verdachte sterk wisselend is en het toont ook de noodzaak aan van een forensische blik bij de beoordeling en behandeling van verdachte. [naam 2] heeft daarbij uitgelegd dat binnen de GGZ-instellingen waarbinnen de zorgmachtigingen worden uitgevoerd de nadruk ligt op de behandeling van de patiënt en dat er binnen deze instellingen minder aandacht bestaat voor het voorkomen van recidive van strafbare feiten dan binnen de forensische instellingen waarbinnen de Tbs-maatregel ten uitvoer wordt gelegd. Bovendien bestaat er binnen de GGZ- instellingen meer druk om patiënten te laten uitstromen. Concluderend is [naam 2] bang dat een zorgmachtiging zou kunnen leiden tot een vroegtijdig ontslag, temeer omdat betrokkene een intelligente indruk maakt. Dit risico zou kleiner zijn bij de genoemde forensische instellingen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat genoegzaam is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis en voorts dat aannemelijk is dat deze stoornis heeft bijgedragen aan het handelen van de verdachte. Bij het oordeel omtrent de psychische stoornis weegt het hof mee dat de deskundigen die stoornis ook vaststellen. Daar doet niet aan af dat zij in hun rapporten geen uitspraak hebben gedaan over de mate van toerekenbaarheid.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte afgestraft en onbehandeld een té groot gevaar vormt voor de samenleving en acht daartoe redengevend hetgeen de deskundigen hebben verklaard over het recidiverisico. Het recidivegevaar wordt verder onderstreept door het gegeven dat de verdachte zich in Groot-Brittannië eerder schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit en hij ook tijdens zijn observatie in het PPC te Vught een fixatie had op een persoon. Het hof laat tevens meewegen dat uit door de politie opgemaakte – en ter zitting in eerste aanleg van 22 oktober 2020 voorgehouden - mutaties kan worden afgeleid dat verdachte in openbare ruimten overlast heeft veroorzaakt en bedreigingen heeft geuit, terwijl hij na zijn aanhouding in deze zaak tijdens de overbrenging naar het politiebureau heeft aangekondigd een bloedbad in Amsterdam te zullen aanrichten. Voorts moet worden vastgesteld dat verdachte niet trouw zijn medicatie neemt en daarnaast niet bereid is vrijwillig aan enige vorm van behandeling mee te werken.
Het hof zal gelet op het voorgaande, in onderling verband bezien, het bevel geven dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Uit het voorgaande spreekt dat het hof, anders dan de raadslieden, van oordeel is dat oplegging van de Tbs-maatregel, afgezet tegen de aard en de ernst van het bewezen delict, wel noodzakelijk is, mede in aanmerking genomen dat er groot gevaar is dat verdachte, indien hij niet behandeld wordt, zal recidiveren. Anders dan de raadslieden is het hof, naar aanleiding van de hierboven weergegeven standpunten van de deskundigen, er niet van overtuigd dat een behandeling die wordt afgedwongen middels een zorgmachtiging het gevaar op herhaling voldoende zal kunnen inperken. Daarvoor acht het hof het beveiligingsniveau van de instellingen waar deze zorgmachtiging wordt uitgevoerd niet voldoende en de wijze waarop de noodzaak tot het voortduren van de behandeling in het kader van de zorgmachtiging wordt geëvalueerd niet passend bij hetgeen het hof noodzakelijk acht. Het hof realiseert zich dat de Tbs-maatregel een ingrijpende maatregel is, temeer nu de verdachte zonder rechtmatige verblijfsstatus in Nederland verblijft, maar ziet zich mede uit een oogpunt van maatschappijbeveiliging genoodzaakt om in dit geval toch deze maatregel op te leggen.
Resumerend
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van de onder 1 en 2 bewezen feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De door de verdachte begane feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De maatregel zal worden opgelegd wegens (poging tot) doodslag en bedreiging. Dit zijn misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 ter zake immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij is bedreigd en aangevallen op straat, waarbij de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt. Dit is een ingrijpende en beangstigende gebeurtenis. De benadeelde partij heeft in zijn verklaring van 15 augustus 2019 beschreven dat hij zich als gevolg van dit handelen door de verdachte sindsdien onveilig voelt op straat en dat hij een constante spanning en drukkend gevoel op de borst ervaart. Bovendien stelt de benadeelde partij dat zijn huisarts hem heeft doorverwezen voor een behandeling tegen PTSS, welke stelling is onderbouwd met een brief van een huisarts. Hoewel een diagnose van PTSS door een psycholoog ontbreekt, acht het hof – gelet op de aard en ernst van de normschending - deze onderbouwing voldoende om aan te nemen dat het handelen van de verdachte psychische gevolgen voor de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.500,00, daarbij lettend op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 62, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het
onder 3bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 stuk glas (5765337)
- 1 mes (576334)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
17 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. L.I.M. van Bergen en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en mr. R.M. ter Horst, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2022.
mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M. van der Horst en mr. R.M. ter Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.