ECLI:NL:GHAMS:2022:490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-002040-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van heroïne met voorwaardelijk opzet

Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte werd veroordeeld voor de invoer van heroïne. De verdachte, geboren in 1990 en momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, heeft op 5 april 2021 een vlucht vanuit Johannesburg naar Schiphol genomen. In zijn koffers, die hij van zijn ex-vriendin had gekregen, zijn pakketten met heroïne aangetroffen, met een netto gewicht van ongeveer 8 kilogram. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 januari 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er geen opzet was, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van de drugs. Het hof heeft dit verweer verworpen en vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de kans dat hij harddrugs naar Nederland vervoerde. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd, maar enkele details in de strafmotivering aangepast. De opgelegde gevangenisstraf van 44 maanden, met aftrek van voorarrest, is in lijn met de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor de invoer van een dergelijke hoeveelheid harddrugs. De beslissing tot bevestiging van het vonnis houdt in dat het hof geen aanleiding heeft gezien om de straf te verhogen of te verlagen. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal plaatsvinden in de penitentiaire inrichting, totdat de veroordeelde in aanmerking komt voor een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002040-21
datum uitspraak: 2 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-093051-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1990,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van voorarrest, en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
- de door de rechtbank gebezigde bewijsvoering vervangt door de onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat;
- de in het vonnis onder 6.3 genoemde hoeveelheid “7.013,8 gram” vervangt door “ongeveer 8 kilogram”;
- de strafmotivering op na te melden wijze aanvult.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat van de lezing zoals die door de verdachte is gegeven, kan worden uitgegaan. Daarom ontbreekt het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne, zodat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is op 5 april 2021 met een vlucht vanuit Johannesburg (Zuid-Afrika) aangekomen op de luchthaven Schiphol. In de afgesloten koffers van de verdachte zijn – achter de binnenvoering – pakketten met heroïne aangetroffen (nettogewicht ongeveer 8 kilogram).
Het hof gaat uit van de eigen verklaring van de verdachte en stelt op grond daarvan vast dat de verdachte de betreffende koffers in Zuid-Afrika heeft gekregen van zijn ex-vriendin, met wie hij bijzonder slechte ervaringen had. Zij had immers bij een eerdere terugreis van de verdachte vanuit Zuid-Afrika naar België zonder zijn medeweten contrabande, te weten onder meer kip en paspoorten van personen die hij niet kende, in zijn koffer gestopt. Die kip heeft de verdachte naar eigen zeggen bovendien nog weggegooid, omdat hij ervan uit ging dat hier vergif in zou zitten. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zijn ex-vriendin ‘een slecht mens’ is, ‘die slechte dingen doet’ en drugs gebruikt. Verder kende de verdachte de persoon die hem na zijn reis in België zou bellen en aan wie hij de koffers moest afgeven niet. Daarenboven hadden de twee koffers zonder reizigersbagage een gewicht van 9,95 respectievelijk 9,60 kilogram en voelden volgens de Koninklijke Marechaussee de onderzijde en bovenzijde van die koffers abnormaal zwaar aan. De verdachte heeft naar eigen zeggen ook gevoeld dat de koffers – die op het oog slechts met wat kledingstukken en drie bidkleedjes leken te zijn gevuld – zwaar waren. Door bij die stand van zaken, terwijl hij zich er bovendien van bewust was dat per vliegtuig in koffers wel drugs plegen te worden vervoerd, toch de koffers op verzoek van zijn ex-vriendin mee te nemen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij harddrugs naar Nederland zou vervoeren. Dat de verdachte heeft gesteld de kledingstukken uit de koffers te hebben gehaald om te kijken of er verder niets in zat en vervolgens zijn eigen kleding in de koffers te hebben gestopt, maakt het voorgaande niet anders. Als de verdachte de genoemde aanmerkelijke (geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen) kans niet had willen aanvaarden, had hij in de omstandigheden van dit geval niets anders kunnen doen dan de koffers in Zuid-Afrika te laten staan. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte – in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de invoer van de drugs en acht met de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Aanvulling strafmotivering

In de beslissing tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep ligt besloten dat hetgeen in hoger beroep is verhandeld het hof aanleiding heeft gegeven voor het opleggen van een hogere, noch een lagere straf dan door de eerste rechter is opgelegd. Het hof merkt daarbij op dat in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor de invoer van een hoeveelheid van 7 tot 8 kilogram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 tot 44 maanden wordt genoemd. De door de rechtbank opgelegde straf loopt daarmee in de pas.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met in achtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. F.A. Hartsuiker en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2022.
mr. P.E. de Wildt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.