ECLI:NL:GHAMS:2022:42
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding in rekestenprocedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De appellant, geboren in 1988, had een verzoek ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en stelde schade te hebben geleden als gevolg van zijn ondergane verzekering in de strafzaak met parketnummer 13-706277-18. Het hoger beroep werd op 29 januari 2021 ingesteld en de appellant is niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer.
De rechtbank had de verzochte schadevergoeding afgewezen op de grond dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn aanhouding door zonder geldig plaatsbewijs gebruik te maken van het openbaar vervoer, terwijl hij wist dat er een inreisverbod was opgelegd. De advocaat-generaal stelde echter dat er in dit specifieke geval gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoeding toe te wijzen, gezien de onduidelijkheid over de situatie van de appellant ten tijde van de verdenking en de burgeroorlog in Somalië.
Het hof oordeelde dat er inderdaad gronden van billijkheid aanwezig waren en kende de appellant een schadevergoeding toe van € 210,00 voor de geleden schade, evenals vergoedingen voor de kosten van rechtsbijstand in de eerste aanleg en het hoger beroep, respectievelijk € 550,00 en € 280,00. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht, waarbij het de verzochte vergoedingen toekende en de tenuitvoerlegging van de beschikking beval.