ECLI:NL:GHAMS:2022:42

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
000665-21 (530 Sv) en 000667-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding in rekestenprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De appellant, geboren in 1988, had een verzoek ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en stelde schade te hebben geleden als gevolg van zijn ondergane verzekering in de strafzaak met parketnummer 13-706277-18. Het hoger beroep werd op 29 januari 2021 ingesteld en de appellant is niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer.

De rechtbank had de verzochte schadevergoeding afgewezen op de grond dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn aanhouding door zonder geldig plaatsbewijs gebruik te maken van het openbaar vervoer, terwijl hij wist dat er een inreisverbod was opgelegd. De advocaat-generaal stelde echter dat er in dit specifieke geval gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoeding toe te wijzen, gezien de onduidelijkheid over de situatie van de appellant ten tijde van de verdenking en de burgeroorlog in Somalië.

Het hof oordeelde dat er inderdaad gronden van billijkheid aanwezig waren en kende de appellant een schadevergoeding toe van € 210,00 voor de geleden schade, evenals vergoedingen voor de kosten van rechtsbijstand in de eerste aanleg en het hoger beroep, respectievelijk € 550,00 en € 280,00. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht, waarbij het de verzochte vergoedingen toekende en de tenuitvoerlegging van de beschikking beval.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer: 000665-21 (530 Sv) en 000667-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-706277-18
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.M.J. Nuijten,
Nieuwe Gracht 74, 2011 NJ Haarlem.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is krachtens een daartoe strekkende en op 28 januari 2021 tijdig ter griffie ingediende volmacht, op 29 januari 2021 ingesteld namens de verzoeker (hierna: de appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 december 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam (waarnemend voor mr. M.M.J. Nuijten), ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek – zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep – strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die de appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 210,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, te weten met een sepot op de grond ‘oud feit’.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ad a
De rechtbank heeft de verzochte vergoeding ex artikel 533 Sv afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
“Door zonder geldig plaatsbewijs van het openbaar vervoer in Nederland gebruik te maken, terwijl hij weet dat hem een inreisverbod is opgelegd, heeft verzoeker zijn aanhouding en zijn inverzekeringstelling over zichzelf afgeroepen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het niet billijk om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de door hem in verzekering doorgebrachte dag.”
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het specifieke geval van de appellant wél gronden van billijkheid zijn de verzochte vergoeding toe te wijzen, omdat niet precies te achterhalen is wat ten tijde van de verdenking de situatie van de appellant was met betrekking tot zijn ongewenstverklaring en de mogelijkheden om terug te keren naar Somalië.
Namens de appellant is gesteld dat hij ten tijde van de verdenking niet terug kon keren naar Somalië, omdat daar een burgeroorlog woedde. De advocaat van de appellant heeft tevens opgemerkt dat er destijds prejudiciële vragen zijn gesteld aan de Hoge Raad en dat onzeker was of de zaak van de appellant tot een veroordeling zou hebben geleid bij de strafrechter.
Het hof overweegt als volgt.
De appellant is op 24 februari 2016 in verzekering gesteld en op 25 februari 2016 in vrijheid gesteld.
Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat in de specifieke omstandigheden van deze zaak gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding voor de schade die de appellant ten gevolge van de ondergane verzekering heeft geleden zoals verzocht toe te wijzen tot een bedrag van € 210,00.
Ad b
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00.
Ad c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan de appellant een vergoeding toe van
€ 210,00 (tweehonderdtien euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan de appellant een vergoeding toe van € 830,00 (achthonderddertig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, J.J.I. de Jong en V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 januari 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.040,00 (duizendveertig euro) op bankrekeningnummer NL24 ABNA 0245 9251 98 t.n.v. Advocatenkantoor Nuijten Stichting Derdengelden o.v.v. Schadevergoeding Ade Nur 533 Sv.
Amsterdam, 11 januari 2022,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter