ECLI:NL:GHAMS:2022:3949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23-001779-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op twee verschillende data, namelijk 20 mei 2020 en 21 augustus 2020. De verdachte heeft tijdens de zittingen aangevoerd dat hij nooit op de hoogte is gesteld van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat hij een nieuw rijbewijs had ontvangen dat volgens hem geldig was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring, gebaseerd op ambtseed opgemaakte processen-verbaal en een gespreksnotitie van een medewerker van het CBR. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001779-21
datum uitspraak: 7 november 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 96-213363-20, 96-256669-20 (gevoegd ttz), 96-046072-19 (TUL) en 23-002774-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 96-213363-20hij op of omstreeks 20 mei 2020 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Middenweg, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
zaak met parketnummer 96-256669-20
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorieën AM, B, BE & T, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, J.M van der Meylaan, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere bewijsbeslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs nooit heeft ontvangen. In dat verband heeft de raadsman ter terechtzitting verwezen naar het telefoongesprek van 11 januari 2019, waarin de verdachte van een medewerker van het CBR te horen kreeg dat hij die stukken zelf moest opvragen. Bovendien heeft hij een nieuw rijbewijs ontvangen, dat volgens de verdachte nog geldig is, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten die de verdachte hebben zien rijden en het uittreksel uit het RDW-register waaruit de ongeldigheid van verdachtes rijbewijs blijkt, is het hof van oordeel dat de verdachte op 20 mei 2020 en 21 augustus 2020 heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte ontkent echter daar wetenschap van te hebben gehad, omdat de stukken inhoudende de ongeldigverklaring hem nooit zouden hebben bereikt.
Van bovengenoemd telefoongesprek van 1 januari 2019 bevindt zich in het strafdossier een gespreksnotitie, waarvan de (letterlijke) inhoud als volgt luidt:
“Betrokkene geeft aan dat hij gisteren is aangehouden als bijrijder. De politie heeft verklaard dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Ter controle gevraagd naar BSN en het adres van betrokkene. Betrokkene geeft aan dat hij woonachtig is aan de [adres 2]. ( nieuwe adres was niet bekend bij ons)
Ik heb betrokkene vertelt dat hem een EMG is opgelegd op 6-11-2016. Betrokkene is hiervan op de hoogte en geeft aan dat hij een rechtszaak heeft lopen bij het OM, maar nog niets heeft gehoord. Hij vertelt dat hij ook een bezwaarschrift heeft ingediend. Ik heb betrokkene vertelt dat wij geen bezwaarschrift hebben ontvangen en dat zij rijbewijs ongeldig is verklaard, omdat hij niet heeft betaald voor de cursus
Betrokkene geeft aan dat dit niet klopt, omdat hij een nieuw rijbewijs heeft aangevraagd. Ik heb betrokkene vertelt dat hij nieuw rijbewijs ongeldig is verklaard. Betrokkene geeft aan dat hij bewijs heeft dat zij rijbewijs geldig is tot 16 maart 2026. Ik heb betrokkene vertelt op vanaf 26 april 2016 ongeldig is verklaard, omdat hij niet heeft betaald voor de cursus. Betrokkene blijft op zijn standpunt dat zijn rijbewijs niet ongeldig is verklaard en geeft aan Dat hij niet gaat betalen voor een cursus zolang de rechter een uitspraak heeft gedaan.
Ik heb betrokkene vertelt dat onze procedure doorloopt ook als de rechter een uitspraak moet doen.
Volgens betrokkene kan dit niet en is zijn rijbewijs geldig. Betrokkene geeft aan dat hij blijft rijden, omdat zijn rijbewijs geldig is. Ik heb betrokkene vertelt dat dit zijn eigen verantwoordelijkheid is.
Betrokkene wil de laatste brieven ontvangen. Ik heb betrokkene vertelt dat hij schriftelijk kenbaar moet maken wat zijn nieuwe adres is, omdat hij geen adreswijziging heeft doorgegeven. Tevens kan betrokkene in de brief verzoeken om een kopie van zijn dossier.
Betrokkene geeft aan dat hij telefonisch verzoekt om de stukken. Ik heb betrokkene nogmaals vertelt dat hij schriftelijk zijn adreswijziging moet doorgeven en een verzoek kan doen om de stukken.
Betrokkene kan niet van mij kan aannemen dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard en blijft op zijn standpunt dat wij geen cursus kunnen opleggen zolang de rechter geen uitspraak heeft gedaan. Ik heb betrokkene geadviseerd om dit te bespreken met zijn advocaat.”
Nu gesteld noch gebleken is dat bovenstaande een onjuiste weergave van het telefoongesprek is, is het hof op grond hiervan van oordeel dat op 11 januari 2019 aan de verdachte door (een medewerker van) het CBR uitdrukkelijk en herhaalde malen is meegedeeld dat zijn – nieuwe – rijbewijs vanaf 26 april 2016 ongeldig is verklaard. Dat de verdachte in het telefoongesprek kennelijk een andere mening was toegedaan, doet naar het oordeel van het hof niets af aan het bestaan van die ongeldigverklaring. Hieruit trekt het hof de conclusie dat de verdachte ten tijde van de voornoemde pleegdata wist van de ongeldigheid van zijn rijbewijs.
Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 96-213363-20
hij op 20 mei 2020 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Middenweg, als bestuurder een motorrijtuig van die categorie heeft bestuurd.
zaak met parketnummer 96-256669-20
hij op 21 augustus 2020 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorieën van motorrijtuigen, te weten AM, B, BE & T, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorieën was afgegeven, op de weg, J.M van der Meylaan, als bestuurder een motorrijtuig van die categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen in de zaken met parketnummers 96-213363-20 en 96-256669-20 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
telkens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tweemaal als bestuurder met een personenauto op de openbare weg gereden, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarmee heeft hij er meermalen blijk van gegeven een door het bevoegd gezag ter bescherming van de verkeersveiligheid genomen besluit niet te respecteren.
Het hof heeft kennis genomen van de straffen die rechters in soortgelijke gevallen plegen op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof geen aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen, aangezien dat geen recht zou doen aan de ernst van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging (96-046072-19)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tenuitvoerlegging (23-002774-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 april 2019 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 30 december 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019, parketnummer 96-046072-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 18 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 april 2019, parketnummer 23-002774-18, voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A.G. Nijman, mr. D. Abels en mr. P.K. van Riemsdijk, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2022.