ECLI:NL:GHAMS:2022:3922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-002441-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep bijstandsfraude na onvoldoende bewijs van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bijstandsfraude, waarbij hem werd verweten dat hij samenwoonde met een medeverdachte en opzettelijk gegevens had nagelaten aan de gemeente Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 december 2022 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van buurtbewoners en observaties van de sociale recherche. Het hof oordeelde dat het bewijs onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte en de medeverdachte een gezamenlijke huishouding voerden. De verklaringen van de buurtbewoners waren niet doorslaggevend, en de doorzoeking van de woning had weinig belastend bewijs opgeleverd. Het hof concludeerde dat er niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 22 december 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002441-18
datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-731009-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2022, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij in of omstreeks de periode(n) vanaf 2 oktober 2006 tot en met 13 augustus 2007 en/of 7 mei 2008 tot en met 29 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een aan zijn mededader, te weten [medeverdachte], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst werk en inkomen en/of de gemeente Amsterdam, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en/of zijn mededader
- een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd en/of
- hij en/of zijn mededader samenwoonde(n) en/of samen had(den) gewoond
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
subsidiairhij in of omstreeks de periode(n) vanaf 2 oktober 2006 tot en met 18 augustus 2007 en/of 7 mei 2008 tot en met 29 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen voorwerp voordeel heeft getrokken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk gebruikgemaakt van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of in die woning aanwezige voorzieningen, zoals gas/water/elektriciteit en/of levensmiddelen en/of boodschappen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorzieningen en/of goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet, welke door [medeverdachte] - met wie hij, verdachte, op bovengenoemd adres een gezamenlijke huishouding voerde en/of heeft gevoerd - door enig misdrijf was verkregen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daartoe heeft hij - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Het vonnis van de rechtbank dient te worden bevestigd, hoewel de getuigen die in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord genuanceerder en voorzichtiger hebben verklaard dan eerder. Door de verdachte zijn alternatieve scenario’s geschetst ten aanzien van de in 2015 aangetroffen hennepkwekerij en de reden dat de verdachte vaak bij de medeverdachte thuis aanwezig was, namelijk dat de verdachte mantelzorger voor haar was en haar hielp met de kinderen. Het dossier bevat echter voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachten een gezamenlijke huishouding hadden dan wel hebben samengewoond in de tenlastegelegde periode. Zo hebben enkele buurtbewoners verklaard dat de verdachte hun buurman zou zijn, zijn er observaties verricht aan het [adres 2] en heeft de broer van de verdachte in eerste instantie verklaard dat de verdachte niet bij hem heeft gewoond, maar bij de medeverdachte.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De medeverdachte ontving in de tenlastegelegde periode op het adres [adres 2] een bijstandsuitkering voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB) en (later) de Participatiewet. Reeds in 2006 is onderzoek gedaan naar haar woonsituatie. In 2007 werd haar bijstandsuitkering beëindigd omdat er aanwijzingen waren dat de verdachte zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres van de medeverdachte had, terwijl haar uitkering gebaseerd was op de norm van een alleenstaande ouder. In mei 2008 vroeg de medeverdachte opnieuw een bijstandsuitkering aan. Aan de medeverdachte werd toen opnieuw een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder toegekend.
Vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet (hennepkwekerij) is in juli 2015 een onderzoek ingesteld op het adres [adres 2]. De verdachte deed de deur voor de politie open en verklaarde kortweg dat de aangetroffen wietplanten van hem waren en dat hij al vijf jaar bij de medeverdachte woonde, maar bij zijn broer stond ingeschreven. Sociale rechercheurs van de gemeente hebben vervolgens een buurtonderzoek ingesteld waarbij enkele buurtbewoners zijn gehoord en een aantal van hen de verdachte hebben herkend als hun ‘buurman’ (verklaringen van buurtbewoners [getuigen 1]). Daarnaast zijn observaties verricht in de periode van 4 januari 2016 tot 9 februari 2016. In die periode werd de auto van de verdachte bijna dagelijks 's-ochtends of 's-avonds aangetroffen voor of in de directe nabijheid van de woning van de medeverdachte. Ook heeft er een doorzoeking van de woning plaatsgevonden, waarbij bedrijfskleding, een verlopen paspoort en enige administratie van de verdachte is aangetroffen. Ook is bij de verdachte een huissleutel van het betreffende adres aangetroffen, is in zijn portemonnee een pinpas van de medeverdachte gevonden, stond het [abonnement]-abonnement van het betreffende adres op naam van de verdachte en deed de verdachte boodschappen voor de medeverdachte.
De verdachte en de medeverdachte hebben samen drie kinderen. Sinds 2007 staat de verdachte ingeschreven bij zijn broer op de [adres 3]. De verdachte heeft zich daar ingeschreven omdat hij zijn baan en als gevolg daarvan zijn eigen woning in Diemen is kwijtgeraakt. De bedoeling was daar tijdelijk te wonen. De verdachten hebben verklaard dat zij een relatie met elkaar hebben gehad, maar dat die relatie is beëindigd nog voordat de verdachte zijn huis in Diemen verloor.
De verdachte heeft over zijn mededeling aan de politie bij het aantreffen van de hennepkwekerij dat hij daar al vijf jaar woonde, verklaard dat hij de medeverdachte en daarmee de kinderen in bescherming heeft willen nemen. Dat zijn auto daar vaak in de buurt werd aangetroffen, komt omdat hij daar dagelijks moest zijn voor zorgtaken, daar gratis kon parkeren en zijn broer al twee vergunningen (en daarmee het maximum aantal) op zijn adres had staan. Door zijn zwervend bestaan sliep hij zowel in zijn auto als bij zijn broer en andere familieleden. Over het [abonnement]-abonnement heeft de verdachte verklaard dat er op enig moment problemen waren met het abonnement en dat de medeverdachte hem heeft gevraagd om contact op te nemen met [abonnement], waarna het abonnement per abuis op zijn naam is gezet.
In 2013 is de verdachte door zorginstanties uitdrukkelijk gevraagd om mantelzorger te worden voor de medeverdachte en tevens is aan hem gevraagd voor de kinderen te zorgen nu er problemen waren op school. De medeverdachte had straatvrees en durfde de kinderen niet naar school te brengen en boodschappen te doen. Deze taken nam de verdachte op zich, reden waarom hij een huissleutel en een pinpas van de medeverdachte in zijn bezit had.
De verdachte heeft voorts verklaard dat het begrijpelijk is dat buurtbewoners hem als ‘buurman’ zagen: hij kwam er immers regelmatig om de kinderen naar school te brengen. Er was verder niemand in de buurt die de medeverdachte met deze frequentie kon helpen, en daarom hebben instanties als de GGD, het consultatiebureau en Jeugdzorg de verdachte ingeschakeld.
Van samenwonen dan wel een gezamenlijke huishouding was volgens de verdachten geen sprake; de psychische toestand van de medeverdachte maakte dat de verdachte betrokken moest zijn bij het gezin.
Het hof is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte met de medeverdachte heeft samengewoond dan wel een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. In het dossier bevindt zich belastend bewijs, waarvoor de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep steeds een verklaring heeft gegeven en waarvan niet kan worden gezegd dat deze ongeloofwaardig of onaannemelijk is. Het hof acht daarbij opvallend dat de doorzoeking van de woning nauwelijks bewijs voor het tenlastegelegde feit heeft opgeleverd. De verklaringen van buurtbewoners hebben geen doorslaggevende betekenis voor het bewijs nu zij niets verklaren over wat zich daadwerkelijk in deze woning in een flatgebouw heeft afgespeeld. Wat zij hebben verklaard, kan kloppen met de rol van de verdachte die de verdachte en de medeverdachte hebben geschetst. Bij de raadsheer-commissaris hebben de betreffende buurtbewoners verklaard dat ze niet weten of de verdachte daar echt woonde ([getuigen 2]) en dat ze niets weten over hun relatie ([getuigen 3]). De ambulant verzorger van de medeverdachte, [naam], heeft bij de rechter-commissaris verklaard over zijn wekelijkse bezoeken aan de medeverdachte en het gedrag van de verdachte. Hij heeft tijdens zijn bezoeken geen aanwijzingen gekregen dat de verdachte daar woonde. Hoewel de broer van de verdachte tijdens zijn eerste verhoor belastend heeft verklaard, is hij in een latere schriftelijke verklaring grotendeels van die verklaring terug gekomen.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, het beschikbare bewijs onvoldoende solide om zonder redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Om die reden zal het hof de verdachte vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. R.P. den Otter en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2022.
mr. B.K.M. Pouw is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]