ECLI:NL:GHAMS:2022:3921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-002412-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep bijstandsfraude na onvoldoende bewijs van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij werd gesteld dat zij samenwoonde met een medeverdachte en daardoor onterecht een bijstandsuitkering ontving. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk niet verstrekken van relevante informatie aan de gemeente Amsterdam over haar woonsituatie, wat in strijd zou zijn met de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 december 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 180 uren had geëist, waarvan 60 uren voorwaardelijk.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de beschuldigingen te staven. De verdachte ontving in de tenlastegelegde periode een bijstandsuitkering voor een alleenstaande, en er waren aanwijzingen dat de medeverdachte bij haar woonde. Echter, het hof concludeerde dat de verklaringen van de medeverdachte en andere betrokkenen niet overtuigend genoeg waren om vast te stellen dat er daadwerkelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding. De verklaringen van buurtbewoners en de resultaten van het buurtonderzoek gaven geen doorslaggevend bewijs voor de beschuldigingen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof benadrukte dat het beschikbare bewijs onvoldoende solide was om zonder redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De uitspraak van het hof is gedaan door een meervoudige strafkamer, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002412-18
datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-732000-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode(n) vanaf 2 oktober 2006 tot en met 13 augustus 2007 en/of 7 mei 2008 tot en met 29 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen in elk geval alleen, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de Participatiewet opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader te weten [medeverdachte], (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat:
- zij en/of haar mededader een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of hadden gevoerd en/of
- zij en/of haar mededader samenwoonde(n) en/of samen had(den) gewoond
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij en/of haar mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming, namelijk een bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee
jaren. Daartoe heeft hij - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Het vonnis van de rechtbank dient te worden bevestigd, hoewel de getuigen die in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord genuanceerder en voorzichtiger hebben verklaard dan eerder. Door de medeverdachte zijn alternatieve scenario’s geschetst ten aanzien van de in 2015 aangetroffen hennepkwekerij en de reden dat de medeverdachte vaak bij de verdachte thuis aanwezig was, namelijk dat de medeverdachte mantelzorger voor haar was en haar hielp met de kinderen. Het dossier bevat echter voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachten een gezamenlijke huishouding hadden dan wel hebben samengewoond in de tenlastegelegde periode. Zo hebben enkele buurtbewoners verklaard dat de medeverdachte hun buurman zou zijn, zijn er observaties verricht aan het [adres 1] en heeft de broer van de medeverdachte in eerste instantie verklaard dat de medeverdachte niet bij hem woonde, maar bij de verdachte.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte ontving in de tenlastegelegde periode op het adres [adres 1] een bijstandsuitkering voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand en (later) de Participatiewet. Reeds in 2006 is onderzoek gedaan naar haar woonsituatie. In 2007 werd haar bijstandsuitkering beëindigd omdat er aanwijzingen waren dat de medeverdachte zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres van de verdachte had, terwijl haar uitkering gebaseerd was op de norm van een alleenstaande ouder. In mei 2008 vroeg de verdachte opnieuw een bijstandsuitkering aan. Aan de verdachte werd toen opnieuw een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder toegekend.
Vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet (hennepkwekerij) op dit adres is in juli 2015 door de politie een onderzoek ingesteld. De medeverdachte deed de deur voor de politie open en verklaarde kortweg dat de aangetroffen wietplanten van hem waren en dat hij al vijf jaar bij de verdachte woonde, maar bij zijn broer stond ingeschreven. Sociale rechercheurs van de gemeente hebben vervolgens een buurtonderzoek ingesteld waarbij enkele buurtbewoners zijn gehoord en een aantal van hen de medeverdachte hebben herkend als hun ‘buurman’ (verklaringen van buurtbewoners [getuigen 1]). Daarnaast zijn observaties verricht in de periode van 4 januari 2016 tot 9 februari 2016. In die periode werd de auto van de medeverdachte bijna dagelijks 's-ochtends of 's-avonds aangetroffen voor of in de directe nabijheid van de woning van de verdachte. Ook heeft er een doorzoeking van de woning plaatsgevonden, waarbij bedrijfskleding, een verlopen paspoort en enige administratie van de medeverdachte is aangetroffen. Ook is bij de medeverdachte een huissleutel van het betreffende adres aangetroffen, is in zijn portemonnee een pinpas van de verdachte gevonden, stond het [abonnement]-abonnement van het betreffende adres op naam van de medeverdachte en deed de medeverdachte boodschappen voor de verdachte.
De verdachte en de medeverdachte hebben samen drie kinderen. Sinds 2007 staat de medeverdachte ingeschreven bij zijn broer op het adres [adres 2]. De medeverdachte heeft zich daar ingeschreven omdat hij zijn baan en als gevolg daarvan zijn eigen woning in Diemen is kwijtgeraakt. De bedoeling was daar tijdelijk te wonen. De verdachten hebben verklaard dat zij een relatie met elkaar hebben gehad, maar dat die relatie is beëindigd nog voordat de medeverdachte zijn huis in Diemen verloor.
De medeverdachte heeft over zijn mededeling aan de politie bij het aantreffen van de hennepkwekerij dat hij daar al vijf jaar woonde, verklaard dat hij de verdachte en daarmee de kinderen in bescherming heeft willen nemen. Dat zijn auto daar vaak in de buurt werd aangetroffen, komt omdat hij daar dagelijks moest zijn voor zorgtaken, hij daar gratis kon parkeren – in tegenstelling tot bij zijn broer – en zijn broer al twee parkeervergunningen (en daarmee het maximum aantal) op zijn adres had staan. Door zijn zwervend bestaan sliep hij zowel in zijn auto als bij zijn broer en andere familieleden. Over het [abonnement]-abonnement heeft de medeverdachte verklaard dat er op enig moment problemen waren met het abonnement en dat de verdachte hem heeft gevraagd om contact op te nemen met [abonnement], waarna het abonnement per abuis op zijn naam is gezet. De huissleutel en de pinpas had hij onder zich vanwege zijn zorgtaken voor de verdachte en de kinderen.
De verdachte heeft verklaard erg ziek te zijn geweest. De verdachte had straatvrees en durfde de kinderen niet naar school te brengen en boodschappen te doen. In 2013 is de medeverdachte door zorginstanties uitdrukkelijk gevraagd om mantelzorger te worden voor de verdachte en tevens is aan hem gevraagd voor de kinderen te zorgen nu er problemen waren op school. Deze taken nam de medeverdachte op zich, reden waarom hij een huissleutel en een pinpas van de verdachte in zijn bezit had. Er was verder niemand in de buurt die de verdachte met deze frequentie kon helpen, en daarom hebben instanties als de GGD, het consultatiebureau en Jeugdzorg de medeverdachte ingeschakeld.
Van samenwonen dan wel een gezamenlijke huishouding was volgens de verdachten geen sprake; de psychische toestand van de verdachte maakte dat de medeverdachte betrokken moest zijn bij het gezin.
Het hof is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte met de medeverdachte heeft samengewoond dan wel een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. In het dossier bevindt zich belastend bewijs, waarvoor met name de medeverdachte steeds een verklaring heeft gegeven en waarvan niet kan worden gezegd dat deze ongeloofwaardig of onaannemelijk is. Het hof acht daarbij opvallend dat de doorzoeking van de woning nauwelijks bewijs voor het tenlastegelegde feit heeft opgeleverd. De verklaringen van buurtbewoners hebben geen doorslaggevende betekenis nu zij niets verklaren over wat zich daadwerkelijk in deze woning in een flatgebouw heeft afgespeeld. Wat zij hebben verklaard, kan kloppen met de rol van de medeverdachte die de verdachte en de medeverdachte hebben geschetst. Bij de raadsheer-commissaris hebben de betreffende buurtbewoners verklaard dat ze niet weten of de medeverdachte daar echt woonde ([getuigen 2]) en dat ze niets weten over hun relatie ([getuigen 3]). De ambulant verzorger van de verdachte, [naam], heeft bij de rechter-commissaris verklaard over zijn wekelijkse bezoeken aan de verdachte en het gedrag van de medeverdachte. Hij heeft geen aanwijzingen gekregen dat de medeverdachte daar woonde. Hoewel de broer van de medeverdachte tijdens zijn eerste verhoor belastend heeft verklaard, is hij in een latere schriftelijke verklaring grotendeels van die verklaring terug gekomen.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, het beschikbare bewijs onvoldoende solide om zonder redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Om die reden zal het hof de verdachte vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. R.P. den Otter en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2022.
mr. B.K.M. Pouw is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]