ECLI:NL:GHAMS:2022:3921
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep bijstandsfraude na onvoldoende bewijs van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij werd gesteld dat zij samenwoonde met een medeverdachte en daardoor onterecht een bijstandsuitkering ontving. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk niet verstrekken van relevante informatie aan de gemeente Amsterdam over haar woonsituatie, wat in strijd zou zijn met de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 december 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 180 uren had geëist, waarvan 60 uren voorwaardelijk.
Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de beschuldigingen te staven. De verdachte ontving in de tenlastegelegde periode een bijstandsuitkering voor een alleenstaande, en er waren aanwijzingen dat de medeverdachte bij haar woonde. Echter, het hof concludeerde dat de verklaringen van de medeverdachte en andere betrokkenen niet overtuigend genoeg waren om vast te stellen dat er daadwerkelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding. De verklaringen van buurtbewoners en de resultaten van het buurtonderzoek gaven geen doorslaggevend bewijs voor de beschuldigingen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof benadrukte dat het beschikbare bewijs onvoldoende solide was om zonder redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De uitspraak van het hof is gedaan door een meervoudige strafkamer, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.