ECLI:NL:GHAMS:2022:3919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-004164-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake KOT-fraude met betrekking tot kinderopvangtoeslag en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het plegen van oplichting en gewoontewitwassen in verband met de kinderopvangtoeslag. De tenlastelegging omvatte het indienen van valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag, waarbij de verdachte de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door het indienen van valselijk opgemaakte documenten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd onterecht kinderopvangtoeslag te verkrijgen door het indienen van valse aanvragen en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van de ontvangen bedragen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de oplichting en het gewoontewitwassen bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de rol van de verdachte ten opzichte van medeverdachten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004164-18
datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845102-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 november 2007 tot en met 15 september 2011 te Amsterdam en/of in de gemeente Zaanstad en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag/wijziging aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag/wijziging (DOC-034-03 en/of
DOC-034-07 en/of DOC-026-03 en/of DOC-026-08) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [kind 2] per 1 september 2007 gedurende 150 uur per maand buitenschoolse opvang geniet bij [opvang 1] (DOC-034-03) en/of
- [kind 2] per 1 januari 2008 gedurende 152 uur per maand buitenschoolse opvang geniet bij [opvang 1] (DOC-034-07) en/of
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag,
waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en), althans enig geldbedrag;
2. primair
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 9 november 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, en/of in Suriname, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer 170.226 euro, althans 130.632 euro (AMB-29, pag. 173) en/of 39.594 euro (AMB-37, pag. 224) althans een of meer geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meer van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 9 november 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, en/of in Suriname, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer 170.226 euro, althans130.632 euro (AMB-29, pag. 173) en/of 39.594 euro (AMB-37, pag. 224) althans een of meer geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meer van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Oordeel van het hof

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd. Er is door anderen misbruik gemaakt van de lakse houding van de verdachte met betrekking tot zijn financiën. Zijn bankrekening en DigiD zijn door anderen die daartoe gemachtigd waren gebruikt ten behoeve van het plegen van de strafbare feiten. Van (gewoonte)witwassen door de verdachte was dan ook geen sprake. Indien witwassen wel bewezen wordt verklaard, dan dient ‘een geldbedrag’ bewezen te worden verklaard en niet een van de bedragen genoemd in de tenlastelegging. De verdachte heeft de toeslagformulieren met betrekking tot zijn zoon niet volledig zelf ingevuld en ingediend en beoogde bij de aanvraag geen valsheid in geschrift te plegen.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1
Onder feit 1 is aan de verdachte - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij tezamen met een of meerdere anderen de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van geld door het indienen van een valse aanvraag van kinderopvangtoeslag en door het indienen van een vals verzoek tot wijziging van de kinderopvangtoeslag.
Het hof is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het bestanddeel ‘medeplegen’ in de tenlastelegging. Er is evenmin wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat het de verdachte is geweest die het onder het tweede gedachtestreepje weergegeven verzoek tot wijziging van de kinderopvangtoeslag (DOC-034-07) heeft ingediend. Van deze onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde feit zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
In het dossier bevindt zich een op 6 november 2007 ondertekende aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor het kind [kind 2], de zoon van verdachte (DOC-034-03). Als ingangsdatum staat hierin vermeld 1 september 2007 en verder ziet de aanvraag op 150 uur per maand buitenschoolse opvang bij kinderdagverblijf [opvang 1]. Op de aanvraag is onder meer het rekeningnummer van de verdachte ingevuld. De verdachte heeft verklaard dat hij gegevens van de aanvraag kinderopvangtoeslag, waaronder zijn naam en handtekening, heeft ingevuld. Gelet hierop moet de verdachte worden aangemerkt als de aanvrager van de toeslag. De enkele omstandigheid dat op de aanvraag bij de vraag naar het aantal hele opvanguren (13c), naar de stelling van de verdachte, het handschrift van een ander dan de verdachte is aangetroffen, maakt dat niet anders. De verdachte heeft de aanvraag ondertekend en ingediend of laten indienen. De Belastingdienst heeft over de periode 2007 tot en met 2011 een bedrag van € 29.710,00 aan kinderopvangtoeslag voor [kind 2] uitgekeerd op verschillende bankrekeningen. Getuige [getuige] van kinderdagverblijf [opvang 1] heeft verklaard dat de zoon van de verdachte niet zo vaak op de BSO kwam en daar een paar keer is geweest gedurende een periode die in ieder geval korter is geweest dan de Belastingdienst haar had voorgehouden. Ook heeft zij verklaard dat de verdachte financiële problemen had en daarom niet hoefde te betalen.
Het hof acht verder van belang dat de aanvraag voor 2007 met terugwerkende kracht is aangevraagd. Op het moment van aanvragen moet de verdachte dus al hebben geweten dat de aanvraag niet correspondeerde met de reeds bestaande praktijk zoals die hiervoor door getuige [getuige] is geschetst.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de inhoud van de door verdachte ingediende aanvraag kinderopvangtoeslag voor zijn zoon vals was en de verdachte bij het indienen van die aanvraag het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling had, terwijl de Belastingdienst daardoor werd bewogen tot de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag.
Feit 2
Onder feit 2 is aan de verdachte het witwassen ten laste gelegd van verschillende geldbedragen die zijn gestort op zijn twee bankrekeningen. Die betreffende geldbedragen zijn het totaal aan kinderopvangtoeslag dat op deze bankrekeningen is gestort.
€ 130.632,00 op bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte]
Uit een analyse van de bij- en afschrijvingen van deze bankrekening blijkt dat er op deze bankrekening gedurende meerdere jaren kinderopvangtoeslag is gestort (in totaal € 130.632,00) die is toegekend aan een aanzienlijk aantal personen. Uit verklaringen van een aantal van deze personen volgt dat de betreffende kinderen geen opvang genoten waarvoor de toeslag was aangevraagd of een aanzienlijk aantal uren minder dan waarvoor de toeslag was aangevraagd. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die verklaren dat deze kinderopvangtoeslag juist op deze rekening werd gestort en niet op de rekeningen van de ouders zelf of op de zakelijke bankrekening van de kinderopvangorganisatie, anders dan dat het gaat om ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag. Van deze rekening werd door middel van meerdere transacties in totaal € 80.970,00 contant opgenomen. De verdachte heeft verklaard dat zijn zusje [naam 4], medeverdachte [medeverdachte], gemachtigd was voor deze bankrekening.
€ 39.594,00 op bankrekening [rekeningnummer 2] t.n.v. [verdachte]
Uit een analyse van de bij- en afschrijvingen van deze bankrekening blijkt dat er op deze bankrekening kinderopvangtoeslag is gestort die is toegekend aan [naam 1] (in totaal € 23.491,00). Deze kinderopvangtoeslag is aangevraagd ten behoeve van de opvang van de kinderen [naam 2] en [naam 3] bij kinderdagverblijven [opvang 2] en [opvang 3]. Uit informatie van deze kinderopvanginstellingen blijkt dat deze kinderen daar geen opvang hebben genoten. Op het moment dat de kinderopvangtoeslag op de rekening werd bijgeschreven, werd dezelfde dag of kort daarna het ontvangen bedrag middels overboekingen, contante opnames of betalingen van de rekening gehaald.
Van deze bankrekening werd door middel van meerdere transacties in totaal € 26.040,- opgenomen.
In de periode van 10 maart 2010 tot en met 28 november 2013 werd middels 102 transacties in totaal € 102.421,10 aan contanten gestort op de rekening.
Daarnaast werd middels 63 transacties in totaal € 49.914,15 overgemaakt, middels een betaalautomaat, naar Suri Change, middels 8 transacties in totaal € 11.881,00 overgemaakt naar [bedrijf] en middels 46 transacties in totaal € 22.097,70,- overgeboekt naar rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam 4], de dochter van de medeverdachte. Verder zijn er vanaf deze bankrekeningen overschrijvingen gedaan naar bankrekeningen van een aantal ouders, zonder dat de kinderopvangtoeslag ten behoeve van hun kinderen op deze bankrekening werd gestort.
De verdachte heeft verklaard dat zijn zusje [naam 4] gemachtigd was voor deze bankrekening. Ook heeft hij verklaard dat zij bij [bedrijf] een lening hadden voor een woning in Suriname waarvoor betalingen werden gedaan.
Dat de verdachte geen wetenschap had van de veelheid aan transacties die er op zijn bankrekeningen plaatsvonden, acht het hof ongeloofwaardig. De verdachte maakte actiever gebruik van zijn bankrekening dan hij heeft doen voorkomen. Uit zijn verklaringen blijkt immers onder meer dat hij een kasgeldsysteem beheerde, en wanneer hem wordt gevraagd naar specifieke overboekingen, weet hij dat het betalingen betreffen in het kader van het kasgeldsysteem. In zijn algemeenheid acht het hof het niet geloofwaardig dat als een rekening voor kasgelden wordt gebruikt, de verdachte als beheerder daarvan geen wetenschap zou hebben van de gelden die op zijn rekening binnenkomen. Voor het uitbetalen van de spaargelden zal het geld immers eerst moeten zijn ontvangen. Uit overzichten van Suri-Change blijkt dat verdachte tussen 2008 en 2014 ook meermalen geld heeft overgemaakt naar Suriname. Hiervoor geldt eveneens dat het van belang is te weten wat het saldo van de bankrekening is, voordat kan worden overgegaan tot het overmaken van gelden naar Suriname. In het kader van uitbetalingen van zijn uitkering heeft de verdachte verklaard dat hij het saldo van zijn bankrekening via de zogeheten Saldofoon van de Rabobank controleerde.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de transacties die op zijn bankrekeningen hebben plaatsgevonden met geld dat van oplichting van de belastingdienst afkomstig was.
Witwassen
De verdachte heeft de van oplichting van de Belastingdienst afkomstige gelden voorhanden gehad en erover kunnen beschikken nu het zijn rekeningen betrof en, zoals hij zelf ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, hiervoor de hoofdverantwoordelijke was. Gelet op de lange duur en het aantal geldbedragen komt het hof tot de conclusie dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Nu maar een klein deel van het door de Belastingdienst op zijn rekeningen gestorte geld afkomstig is uit eigen misdrijf, acht het hof bewezen dat de gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf, waardoor de kwalificatie-uitsluitingsgrond geen bespreking behoeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 6 november 2007 in Nederland,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers heeft verdachte - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten een valselijk opgemaakte aanvraag Kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat
- [kind 2] per 1 september 2007 gedurende 150 uur per maand buitenschoolse opvang geniet bij [opvang 1]
waardoor verdachte de suggestie heeft gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag,
waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslag;
2. primair
hij in de periode van 10 december 2007 tot en met 9 november 2015 te Amsterdam, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 154.123 euro, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
gewoontewitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde - met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om, als het zou komen tot een bewezenverklaring, rekening te houden met de geringe rol van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft gevraagd om onder die omstandigheden hooguit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of daarnaast een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van de verdachte en op de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het oplichten van de Belastingdienst en forse geldbedragen witgewassen. Door middel van oplichting heeft de verdachte misbruik gemaakt van het systeem van de Belastingdienst dat is ingesteld om grote aantallen aanvragen en wijzigingen kinderopvangtoeslag zo snel mogelijk te kunnen verwerken. De Belastingdienst gaat daarbij in het algemeen uit van de juistheid van de ingediende verzoeken om zo de aanvragers niet lang in onzekerheid te laten verkeren. De verdachte heeft het vertrouwen dat de basis vormt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem geschaad en het systeem bewust ondermijnd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft op zijn rekeningen onterecht verkregen geldbedragen voorhanden gehad, welke geldbedragen vrijwel direct middels overboekingen, contant opnames of betalingen van de rekening werden gehaald. Het witwassen van geld heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer. Daarnaast is witwassen een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Met zijn handelen heeft de verdachte immers meegewerkt aan het aan het zicht van justitie onttrekken van opbrengsten uit misdrijven. Het hof houdt daarbij rekening met de beperktere rol die de verdachte heeft gehad ten opzichte van de medeverdachte.
Het hof neemt in aanmerking dat in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte is in verzekering gesteld op 9 november 2015. Het vonnis van de rechtbank is van 20 november 2018. Het hof doet bij arrest van 22 december 2022 uitspraak. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt daarmee in eerste aanleg één jaar en in hoger beroep twee jaren, dus een totaal van drie jaren. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep in het voordeel van de verdachte meewegen bij de keuze van de strafsoort en strafmodaliteit.
In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passen en geboden. Het hof zal echter, gelet op het voorgaande en gelet de overschrijding van de redelijke termijn, volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf voor de duur van 240 uren. Het hof acht die (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf en taakstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
118 (honderdachttien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R. van der Heijden en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2022.
mr. B.K.M. Pouw is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]