ECLI:NL:GHAMS:2022:3902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.267.143/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-inschrijving in het rechtsmiddelenregister

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, Solidiam N.V., Cleremo B.V. en een derde appellante, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin de rechtbank heeft verklaard dat de hypotheekrechten die Solidiam aan de derde appellante en Cleremo heeft verleend, nietig zijn. De rechtbank heeft bepaald dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot doorhaling van de hypotheekrechten. De appellanten hebben het hoger beroep ingesteld, maar hebben nagelaten dit binnen de vereiste termijn van acht dagen in te schrijven in het rechtsmiddelenregister, zoals voorgeschreven door artikel 3:29 lid 3 BW.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Solidiam c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, terwijl de geïntimeerde heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de niet-inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister leidt tot niet-ontvankelijkheid van Solidiam c.s. in hun beroep. Dit is in overeenstemming met de wettelijke vereisten die zijn bedoeld om de betrouwbaarheid van de openbare registers te waarborgen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat Solidiam c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en hen veroordeeld in de kosten van het geding in appel. De kosten zijn begroot op € 324 aan verschotten en € 1.114 voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesregels en de gevolgen van het niet tijdig inschrijven van rechtsmiddelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.267.143/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam; C/13/650775 / HA ZA 18-682
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 augustus 2022
inzake

1.SOLIDIAM N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
CLEREMO B.V.
gevestigd te Amsterdam,
3
. [appellante 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. Soede te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Solidiam, Cleremo en [appellante 3] (gezamenlijk ook Solidiam c.s.) en [geïntimeerde] genoemd.
Solidiam c.s. is bij dagvaarding van 25 september 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2019, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Solidiam c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 februari 2021 doen bepleiten, Solidiam c.s. door mr. M.A.D. Bol voornoemd en [geïntimeerde] door mr. P.J. Soede voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Solidiam c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en zal derhalve ook het hof als vaststaand aannemen. Het gaat om een vordering van [geïntimeerde] inhoudende, kort verwoord, dat de rechtbank nietig verklaart door Solidiam aan [appellante 3] en aan Cleremo verleende rechten van hypotheek. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat deze hypotheekrechten nietig zijn. Het vonnis vermeldt daarnaast in het dictum - zoals gevorderd door [geïntimeerde] - “bepaalt op de voet van artikel 3:300 BW dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot doorhaling [van de hypotheekrechten]”. [geïntimeerde] heeft het vonnis aangeboden aan het Kadaster om te worden ingeschreven. De bewaarder heeft dat geweigerd op grond van het voorschrift in artikel 3:29 lid 4 BW inhoudende dat het rechterlijk vonnis houdende een verklaring van waardeloosheid niet kan worden ingeschreven voordat het in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft zich bij pleidooi erop beroepen dat Solidiam c.s. dit hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen van dit rechtsmiddel heeft doen inschrijven in het register bedoeld in artikel 433 Rv (het rechtsmiddelenregister onder berusting van de griffier van het gerecht dat het vonnis heeft uitgesproken (verder ook het “rechtsmiddelenregister”)). [geïntimeerde] verbindt daaraan de conclusie dat Solidiam c.s. in hun hoger beroep niet ontvankelijk zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:29 lid 3 van het BW.
3.2
Dit beroep bij pleidooi is niet tardief, omdat deze kwestie van de ontvankelijkheid ambtshalve moet worden onderzocht.
3.3
De verklaring in het dictum van het vonnis dat de hypotheekrechten nietig zijn is een verklaring inhoudende dat de inschrijvingen van die rechten waardeloos zijn zoals bedoeld in artikel 3:29 lid 3 BW.
3.4
Artikel 3:29 lid 3 BW bepaalt dat een rechtsmiddel tegen een rechterlijke verklaring inhoudende dat een inschrijving van een recht op een registergoed waardeloos is, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
3.5
Onbetwist staat vast dat Solidiam c.s. dit appel niet hebben doen inschrijven in het rechtsmiddelenregister.
3.6
Solidiam c.s. hebben gesteld dat aangaande de verklaring van waardeloosheid in het vonnis niets in het kadaster is ingeschreven, omdat de bewaarder dat heeft geweigerd, en omdat de rechtbank hen in het vonnis niet heeft bevolen om de inschrijvingen van de hypotheekrechten te doen doorhalen, waardoor volgens hen artikel 3:29 lid 3 BW toepassing mist.
3.7
Dit is evenwel niet ter zake. Wat wel of niet naar aanleiding van het vonnis in het kadaster is ingeschreven is niet van belang. Het voorschrift van art. 3:29 lid 3 BW dat op straffe van niet-ontvankelijkheid het appel binnen acht dagen in het rechtsmiddelenregister moet worden ingeschreven bestaat omdat krachtens artikel 3:29 lid 4 BW het rechterlijk vonnis houdende een verklaring van waardeloosheid niet kan worden ingeschreven voordat het in kracht van gewijsde is gegaan. Dit is zo bepaald, omdat inschrijving van zo een nog niet definitief vonnis de registratie niet betrouwbaar zou maken, gezien de mogelijkheid van latere vernietiging van het vonnis in verzet of in hogere instantie. Nadat het vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen kan het wél worden ingeschreven, maar daarvoor is dan, ingevolge artikel 25 lid 1 aanhef en onder a Kadasterwet, met het oog op betrouwbaarheid van de registratie in het kadaster, vereist een verklaring van de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan dat geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Dat kan de griffier alleen geven bij de gratie van artikel 3:29 lid 3 BW, omdat de griffier alleen dan, als geen rechtsmiddel binnen de geldende termijn daarvoor, plus acht dagen, is geregistreerd, kan bevestigen dat de verklaring van waardeloosheid definitief is, ofwel omdat geen rechtsmiddel is ingesteld, ofwel omdat niet aan artikel 3:29 lid 3 BW is voldaan en het rechtsmiddel niet ontvankelijk is.
3.8
In praktische zin heeft de niet-inschrijving van dit hoger beroep in het rechtsmiddelenregister nu tot gevolg, dat de griffier van de rechtbank een verklaring kan afgeven zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 aanhef en onder a Kadasterwet inhoudende dat geen rechtsmiddel is ingesteld. Daarmee is dan het risico in het leven geroepen dat het vonnis kan worden ingeschreven, terwijl het dus nog geen kracht van gewijsde heeft. Dat komt in strijd met artikel 3:29 lid 3 BW dat er immers toe dient de betrouwbaarheid van de openbare registers te waarborgen met het oog op het ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid.
3.9
Nu derhalve de inschrijving niet heeft plaatsgevonden binnen acht dagen na het instellen van het hoger beroep, zijn Solidiam c.s. ingevolge art. 3:29 lid 3 BW niet-ontvankelijk in hun beroep voor zover het dat gedeelte van de uitspraak betreft dat betrekking heeft op de verklaring, bedoeld in art. 3:29 lid 1 (zie HR 27 oktober2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7908). Dit brengt hier evenwel de niet-ontvankelijkheid mee van het gehele beroep, nu het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen oordelen van de rechtbank die ten grondslag liggen aan haar beslissing ten aanzien van de verklaring bedoeld in art. 3:29 lid 1 BW. Solidiam c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart Solidiam c.s. niet ontvankelijk in hun hoger beroep,
veroordeelt Solidiam c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324 aan verschotten en € 1.114 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, W.A.H. Melissen en J.B. Huizink en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 2 augustus 2022.