ECLI:NL:GHAMS:2022:3901

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23-001849-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullende motivering beroepsverbod en gevangenisstraf in hoger beroep tegen valsheid in geschrifte door medewerker notariskantoor

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2021. De verdachte, geboren in 1973, was werkzaam als medewerker bij een notariskantoor en is beschuldigd van valsheid in geschrifte en het misbruik van cliëntengelden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, die is verlaagd van 15 maanden naar 13 maanden. De verdachte had gedurende drie jaar diverse documenten vervalst om een positieve bewaringspositie op de derdengeldenrekening van het notariskantoor voor te wenden. Dit leidde tot een tekort van meer dan € 2 miljoen, wat resulteerde in aanzienlijke schade voor benadeelde cliënten.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte had eerder al een kans gekregen na een eerdere ontzetting uit het ambt van notaris wegens ongeoorloofd gebruik van cliëntengelden. De rechtbank had de verdachte voor vijf jaar ontzet uit het recht om in het notariaat te werken, een beslissing waarmee het hof zich verenigde. Het hof voegde hieraan toe dat het beroepsverbod noodzakelijk is om te voorkomen dat de verdachte opnieuw in de verleiding komt om strafbare feiten te plegen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 28, 36b, 36c, 47, 57, 225 en 235 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001849-21
datum uitspraak: 23 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-729018-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1973,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Verder zal het hof het door de rechtbank opgelegde beroepsverbod nader motiveren. Tot slot zal het hof de ‘toepasselijke wettelijke voorschriften’ aanpassen.

Oplegging van gevangenisstraf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Daarbij heeft de raadsvrouw gewezen op de in financieel en emotioneel opzicht afhankelijke positie die de verdachte had binnen het notariskantoor van [medeverdachte01] , op de gevolgen die het handelen van de verdachte reeds voor hem heeft gehad en de gevolgen die de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte zal hebben.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van drie jaar in zijn functie als medewerker bij een notariskantoor, in samenwerking met de notaris (medeverdachte [medeverdachte01] ), diverse stukken vervalst, dan wel valselijk opgemaakt met als doel het voorwenden van een positieve bewaringspositie op de door het kantoor aangehouden derdengeldenrekening. Op een dergelijke rekening wordt ten behoeve van voorgenomen transacties geld ‘bewaard’ dat – al dan niet op termijn – van de opdrachtgever naar de begunstigde gaat en aldus op geen enkel moment tot het vermogen van de notaris gaat behoren. Het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in het ambt van de notaris als toezichthouder op bepaalde transacties en de geldstromen die daarmee gemoeid zijn, is door de verdachte en zijn medeverdachte in zeer ernstige mate beschaamd door op geraffineerde wijze en keer op keer het misbruik van de aan het notariskantoor toevertrouwde gelden te verhullen. Het tekort op de bewaringspositie heeft kunnen oplopen tot ruim € 2 miljoen en de Stichting Voorzieningsfonds van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft ruim € 1,5 miljoen moeten uitkeren aan de benadeelde cliënten van het kantoor. Daarmee is de ellende die de verdachten met hun handelen hebben veroorzaakt nog slechts uitgedrukt in geldelijke schade, maar buiten kijf staat dat de benadeelde cliënten van het kantoor – bijvoorbeeld particulieren die een huis kopen of verkopen – door de fraude met cliëntengelden en het resulterende faillissement van het notariskantoor ook op andere wijze last en hinder hebben ondervonden. Het hof neemt de verdachte kwalijk dat hij stelselmatig en over een lange periode heeft meegewerkt aan deze benadeling. Daarbij komt dat de verdachte door e-mails valselijk op te maken om voor te wenden dat een cliënte van het kantoor een lening had verstrekt, misbruik heeft gemaakt van haar identiteit en haar daardoor met naam en toenaam bij de strafzaak heeft betrokken.
Verder weegt in het nadeel van de verdachte dat hij in 2013, toen hij zelf nog notaris was, uit het ambt is ontzet vanwege het ongeoorloofde gebruik van cliëntengelden. De verdachte heeft derhalve van dichtbij meegemaakt welk leed zijn handelen veroorzaakte en welke reacties daarop volgden. Er is toen geen strafrechtelijke reactie gevolgd; ook in die zin heeft de verdachte een tweede kans gekregen. Dit heeft de verdachte er duidelijk niet van weerhouden een korte tijd later opnieuw de fout in te gaan door misbruik van cliëntengelden door de medeverdachte notaris, met gebruikmaking van door hem, verdachte, vervalste stukken, te verhullen.
De ernst van de feiten en de omvang van de financiële schade die de verdachte met het plegen van die feiten heeft getracht te verhullen, maken naar het oordeel van het hof slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur een passende reactie op het bewezenverklaarde.
Bij fraude met een benadelingsbedrag van meer dan € 1 miljoen pleegt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de orde van grootte van 24 maanden te worden opgelegd. In het voordeel van de verdachte weegt mee dat hij persoonlijk niet direct van de fraude heeft geprofiteerd. In voldoende mate is komen vast te staan dat de verdachte op persoonlijk vlak reeds zeer te lijden heeft gehad onder de gevolgen van de strafzaak en zo al in enige mate is gestraft. Verder draagt de verdachte de zorg voor zijn dementerende vader, zijn inwonende dochter en – gedurende een aantal dagen per
week – zijn twee zoons. Hij heeft een juridisch advieskantoor dat inkomen genereert waarmee hij zijn schulden kan afbetalen.
De oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal voor de kinderen van de verdachte en op het terrein van werk en wonen gevolgen hebben, maar de ernst van de feiten laat het afzien daarvan niet toe. De genoemde persoonlijke omstandigheden vormen wel aanleiding de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf, overeenkomstig de eis van het openbaar ministerie, met twee maanden te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Aanvullende motivering van het opgelegde beroepsverbod

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde voor een periode van vijf jaar ontzet uit het recht in enige hoedanigheid werkzaam te zijn in het notariaat. Het hof verenigt zich met die beslissing, sluit zich aan bij de motivering daarvan op pagina 6 van het vonnis en voegt daar het volgende aan toe. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de wens uitgesproken om op enig moment weer aan het werk te kunnen in het notariaat. Nu de verdachte tot twee maal toe betrokken is geweest bij gesjoemel met derdengelden op een notariskantoor, is de oplegging van een beroepsverbod – dat alle functies binnen een notariskantoor omvat – geboden. Op die manier wordt de verdachte, in elk geval in de eerste precaire periode, niet blootgesteld aan de verleiding opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het beroepsverbod de huidige werkzaamheden van de verdachte binnen zijn juridische advieskantoor niet raakt. Het is niet de bedoeling met het beroepsverbod de huidige werkzaamheden van de verdachte te doorkruisen, omdat die werkzaamheden uitsluitend het bieden van advies en geen notariële activiteiten behelzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 28, 36b, 36c, 47,
56, 57, 225 en 235 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.D. van Heffen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 februari 2022.
Mr. Van Heffen en mr. Postma zijn buiten staan dit arrest mede te ondertekenen.