ECLI:NL:GHAMS:2022:3890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23-001943-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met meerdere kweekruimtes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 21 mei 2019 werd gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die werd veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 48.972,52 zou betalen aan de Staat, maar deze vordering werd in de eerste aanleg gematigd tot € 22.656,26. De politierechter legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van € 22.811,26 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 december 2021 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene eerder hennep had geteeld, wat leidde tot een eerdere oogst. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 24.641,00, rekening houdend met de kosten die de betrokkene had gemaakt. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verplichting tot betaling aan de Staat zou worden gematigd, omdat de redelijke termijn was overschreden. Het hof heeft deze overschrijding erkend, maar besloot dat de compensatie voldoende was door de overschrijding vast te stellen zonder verdere aanpassing van de betalingsverplichting.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de betrokkene werd verplicht tot betaling van € 24.641,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001943-19
datum uitspraak: 11 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 mei 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-054672-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 48.972,52. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering gematigd naar € 22.656,26.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter van 21 mei 2019 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van:
  • het opzettelijk telen van 248 hennepplanten op 28 maart 2018;
  • diefstal van elektriciteit in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 maart 2018.
Voorts heeft de politierechter bij ontnemingsvonnis van 21 mei 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 22.811,26 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2022 is het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde straf, bevestigd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 43.122,53 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij wordt uitgegaan van twee oogsten.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt, voor zover hier van belang, dat er voor de aangetroffen kweek één eerdere oogst is geweest, maar dat deze oogst is mislukt omdat de toppen te stoffig waren. In het dossier bevinden zich onvoldoende aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat sprake is van een geslaagde eerdere oogst. Daarnaast blijkt uit de door het openbaar ministerie aangevoerde indicatoren niet dat de kwekerij langer dan viereneenhalve maand heeft bestaan. Er zijn andere mogelijke oorzaken voor de geconstateerde vervuiling en de betrokkene heeft de hennepkwekerij opgebouwd met gebruikte spullen. De raadsman verzoekt primair de vordering af te wijzen omdat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel en subsidiair de berekening van de politierechter aan te houden. Wel dient – anders dan de politierechter heeft beslist – het gehele bedrag aan betaalde elektriciteitskosten in mindering te worden gebracht en rekening te worden gehouden met huisvestingskosten.
Oordeel hof
Op 28 maart 2018 werd in de woning aan de [adres 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimtes en in totaal 248 hennepplanten. De betrokkene is eigenaar van deze woning en staat op dit adres ingeschreven. [1]
Grondslag van de ontnemingsvordering en aantal oogsten
Uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij op 28 januari 2019 ondertekend door [verbalisant] (hierna: het Rapport) [2] volgt dat in de aangetroffen hennepkwekerij omstandigheden zijn aangetroffen die duiden op een of meerdere opbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij. Indicatoren zijn onder meer:
  • stof op de kappen van de armaturen en de aanwezige elektra;
  • een vervuild koolstoffilterdoek, waarbij bij het opzij schuiven van de kettingen verkleuring aangetroffen werd;
  • op de folie op de vloer van de twee hennepkwekerijen waren aanslagresten te zien van groei- en bloeimiddelen;
  • het groene vat bevatte een dompelpomp waarop aanslagresten waren te zien van groei- en bloeimiddelen;
  • op de gipsplaten in de kweekruimten werd productiedatum 15 maart 2017 gezien.
Daarnaast heeft de betrokkene erkend dat sprake was van een eerdere teelt. Gelet hierop en op voornoemde indicatoren en constateringen is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene, voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde datum, een ander strafbaar feit heeft begaan dan bewezen is verklaard, te weten het telen van hennep in een periode voorafgaand aan
28 maart 2018 en dat deze teelt heeft geleid tot in ieder geval één eerdere oogst. De enkele stelling dat deze oogst zou zijn mislukt en dat de betrokkene in het geheel geen voordeel heeft gehad, acht het hof niet geloofwaardig.
Nu het hof uitgaat van één eerdere – geslaagde – oogst en dus niet van een periode langer dan viereneenhalve maand, behoeven de andere door de verdediging aangevoerde verweren geen bespreking.
Kweekruimte A - bruto opbrengst
In de kweekruimte A stonden totaal 154 hennepplanten. De oppervlakte van de kweekruime was 11 m², hetgeen betekent dat er 14 hennepplanten per m² stonden. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport 154 x 28,6 gram = 4.4044 gram = 4,4044 kilogram. [4]
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan:
4,4044 kilogram x € 4.070,00 = € 17.925,91
Kweekruimte A - kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten voor per oogst zijn als volgt:
  • afschrijvingskosten € 150,00
  • hennepstekken € 586,74
  • variabele kosten € 597,52
Totaal € 1.334,26 [5]
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte A bedraagt
€ 16.591,65
(€ 17.925,91 - € 1.334,26).
Kweekruimte B - bruto opbrengst
In de kweekruimte B stonden totaal 94 hennepplanten. De oppervlakte van de kweekruime was 6 m², hetgeen betekent dat er 16 hennepplanten per m² stonden. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport 94 x 27,7 gram = 2.6038 gram = 2,6038 kilogram. [6]
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan:
2,6038 kilogram x € 4.070,00 = € 10.597,47
Kweekruimte B - kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten voor per oogst zijn als volgt:
  • afschrijvingskosten € 150,00
  • hennepstekken € 358,14
  • variabele kosten € 364,72
Totaal € 872,86 [7]
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte B bedraagt
€ 9.724,61
(€ 10.597,47 - € 872,86).
Kosten kweekruimte A en B
Voldoende is aannemelijk geworden dat de betrokkene de elektriciteitsnota van € 3.349,99 heeft betaald. Deze kosten zien op de periode van oktober 2017 tot 28 maart 2018 en zijn berekend op basis van twee eerdere oogsten. [8] Nu het hof uitgaat van één eerdere oogst zal het hof de helft van deze kosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen vermogen, te weten € 1.675,00 (€ 3.349,99/2).
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de kosten met betrekking tot de woning van de betrokkene in mindering moeten worden gebracht, is dit onjuist nu deze kosten niet speciaal voor de hennepkwekerij zijn gemaakt. Ook van andere kosten die op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering moeten worden gebracht, is niet gebleken.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst voor de twee kweekruimtes gezamenlijk wordt geschat op (afgerond)
€ 24.641,00
(€ 16.591,65 + € 9.724,61 - € 1.675,00).

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting dient te worden gematigd met € 2.500,00, nu de redelijke termijn is overschreden.
Het hof overweegt als volgt. Het vonnis in de ontnemingszaak is gewezen op 21 mei 2019 en op diezelfde datum is door de verdediging hoger beroep ingesteld. Tussen het instellen van het hoger beroep en de datum waarop in deze zaak uitspraak zal worden gedaan, zijn bijna twee jaren en acht maanden verlopen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is sprake van een overschrijding van bijna acht maanden, tegelijkertijd in zowel de strafzaak als in de ontnemingszaak in hoger beroep. Nu in de strafzaak in de fase van hoger beroep is geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en het hof die overschrijding heeft gecompenseerd met matiging van de aan de veroordeelde opgelegde vrijheidsstraf, acht het hof deze overschrijding jegens de betrokkene voldoende gecompenseerd. Het hof ziet daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (afgerond)
€ 24.641,00.
Van andere feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de betrokkene te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan de hiervoor vastgestelde hoogte van de betalingsverplichting is niet gebleken.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 24.641,00 (vierentwintigduizend zeshonderdeenenveertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 24.641,00 (vierentwintigduizend zeshonderdeenenveertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
492 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 januari 2022.
Mrs. Koolen-Zwijnenburg en Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 14 juni 2019, met nummer PL1100-2017246829-16, opgemaakt op ambtsbelofte door de verbalisant [verbalisant].
2.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr van 28 januari 2019, opgemaakt op ambtsbelofte door verbalisant [verbalisant] (hierna ook in de voetnoten: ‘het Rapport’).
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 14 juni 2019, met nummer PL1100-2017246829-16, opgemaakt op ambtsbelofte door de verbalisant [verbalisant], p. 27 en 28; het Rapport, p. 82.
4.Het Rapport, p. 78 en 79.
5.Het Rapport, p. 79 en 80.
6.Het Rapport, p. 80.
7.Het Rapport, p. 80.
8.Aangifte Liander, p. 90.